ECLI:NL:CRVB:2019:4015
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsvermogen van betrokkene onder de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had geoordeeld dat betrokkene, geboren in 1992, geen arbeidsvermogen had, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van het Uwv dat betrokkene arbeidsvermogen toekende. Het Uwv had in 2015 vastgesteld dat betrokkene, die een Wajong-uitkering ontving, arbeidsvermogen had, maar de rechtbank oordeelde dat betrokkene door zijn aandoeningen, waaronder PDD-NOS en scoliose, niet in staat was om aaneengeschakeld te werken zonder lange pauzes.
In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat er geen medische noodzaak is voor de lange pauzes die betrokkene neemt en dat hij, mits de werkomgeving en begeleiding passend zijn, in staat is om een uur aaneengesloten te werken. De Raad heeft de argumenten van het Uwv gevolgd en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene geen arbeidsvermogen had. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene, ondanks zijn beperkingen, in staat is om ten minste vier uur per dag te werken en dat hij beschikt over basale werknemersvaardigheden. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van betrokkene is ongegrond verklaard.