ECLI:NL:CRVB:2024:1312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/442 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning dubbele kinderbijslag voor intensieve zorg

In deze zaak gaat het om de toekenning van dubbele kinderbijslag voor appellante in verband met de intensieve zorg voor haar zoon [X]. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft eerder een aanvraag voor dubbele kinderbijslag afgewezen, omdat de zorgscore van [X] niet voldeed aan de vereisten. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om herziening van het besluit. De Svb heeft de afwijzing van het verzoek om herziening gehandhaafd, met de argumentatie dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep is bevestigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb geen bevoegdheid heeft om dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen, en dat het besluit van de Svb niet onmiskenbaar onjuist is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellante af.

Uitspraak

23/442 AKW, 23/443 AKW
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 januari 2023, 22/1760 en 22/4810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om dubbele kinderbijslag in verband met intensieve zorg voor [X] . De Svb heeft de afwijzing van het verzoek om herziening van het besluit van 16 december 2019 gehandhaafd. Met dit besluit is de dubbele kinderbijslag met ingang van 1 januari 2020 afgewezen. Daarnaast heeft de Svb het besluit van 13 januari 2022 gehandhaafd. Met dit besluit is aan appellante met ingang van 1 oktober 2021 (weer) dubbele kinderbijslag voor [X] toegekend. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht de beroepen ongegrond heeft verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Segeren-Krijnen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens en mr. P. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving over de periode van 2016 tot en met 2019 dubbele kinderbijslag voor haar zoon [X] , omdat hij intensieve zorg nodig had. [X] is geboren op [geboortedatum] 2005.
1.2.
Met een besluit van 16 december 2019 heeft de Svb de aanvraag voor dubbele kinderbijslag vanaf 1 januari 2020 afgewezen, omdat [X] geen intensieve zorg (meer) nodig had. De Svb heeft zich gebaseerd op het advies van het CIZ van 11 december 2019. Volgens de beoordelaar van het CIZ scoort [X] in totaal twee punten, een punt op het item lichaamshygiëne en een punt op het item alleen thuis zijn. Daarmee wordt niet voldaan aan de minimale zorgscore van drie punten.
1.3.
Met een besluit van 20 april 2020 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2019 ongegrond verklaard. De Svb heeft verwezen naar het advies van het CIZ van 15 april 2020. De zorgscore voor [X] is daarin vastgesteld op nul punten, waardoor hij niet voldoet aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag.
1.4.
Met een uitspraak van 3 juni 2021 [1] heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 april 2020 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit in rechte is komen vast te staan.
1.5.
Op 13 oktober 2021 heeft appellante opnieuw dubbele kinderbijslag voor [X] aangevraagd. Met een besluit van 13 januari 2022 heeft de Svb aan appellante vanaf het vierde kwartaal van 2021 dubbele kinderbijslag toegekend. De Svb heeft verwezen naar het advies van het CIZ van 10 januari 2022. Aan [X] is een punt toegekend op de items lichaamshygiëne, gedrag, alleen thuis zijn, begeleiding buitenshuis en bezig houden/ handreikingen. Daarmee heeft [X] vijf punten en voldoet hij aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag.
1.6.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 januari 2022 voor zover dat ziet op de ingangsdatum van de toekenning van dubbele kinderbijslag. Zij verzoekt de ingangsdatum vast te stellen op 1 januari 2020. Daarnaast verzoekt zij om herziening van het besluit van 16 december 2019 waarbij de dubbele kinderbijslag voor [X] met ingang van 1 januari 2020 is afgewezen.
1.7.
Met een besluit van 24 februari 2022 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 januari 2022 ongegrond verklaard. De Svb stelt zich hierbij op het standpunt dat het niet mogelijk is om dubbele kinderbijslag met een verdere terugwerkende kracht toe te kennen.
1.8.
Met een besluit van 24 februari 2022 heeft de Svb het verzoek om herziening van het besluit van 16 december 2019 afgewezen. Na bezwaar heeft de Svb deze afwijzing met een besluit van 14 oktober 2022 (bestreden besluit 2) gehandhaafd. De Svb wijst erop dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Daarnaast is het besluit van 16 december 2019 niet onmiskenbaar onjuist.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
2.1.
Wat betreft het beroep tegen bestreden besluit 1 overweegt de rechtbank dat het niet mogelijk is om dubbele kinderbijslag toe te kennen per een datum voorafgaand aan het kwartaal waarin de aanvraag is gedaan. Het gaat hier om een dwingendrechtelijke bepaling. [2] De rechtbank oordeelt dan ook dat de Svb geen bevoegdheid toekomt om hiervan af te wijken.
2.2.
Wat betreft het beroep tegen bestreden besluit 2 overweegt de rechtbank dat de Svb overeenkomstig artikel 4:6 van de Awb [3] heeft beslist op dat verzoek. De rechtbank stelt vast dat appellante heeft erkend dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. De vraag die nog voorligt, is of het besluit van 24 februari 2022 evident onredelijk is. Dit is volgens het beleid van de Svb [4] het geval als het besluit van 16 december 2019 onmiskenbaar onjuist is. Daarvan is volgens de rechtbank geen sprake.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten 1 en 2 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.
Eerdere ingangsdatum dubbele kinderbijslag
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat zij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de gronden van appellante in de aangevallen uitspraak uitvoerig besproken. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen die aan het oordeel ten grondslag zijn gelegd.
Verzoek terug te komen van het besluit van 16 december 2019
4.2.
De Svb heeft met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb op de aanvraag van appellante beslist. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [5]
4.3.
Niet meer in geschil is dat appellante bij haar herzieningsverzoek geen gegevens heeft vermeld die als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden beschouwd. Dat betekent dat de verwijzing naar het oorspronkelijke besluit de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel kan dragen.
4.4.1.
Appellante betoogt dat het besluit van 16 december 2019 onmiskenbaar onjuist is en daarom moet worden herzien. Zij wijst er daarbij op dat zij in de periode tot 1 januari 2020 en de periode vanaf 1 oktober 2021 wel recht heeft (gehad) op dubbele kinderbijslag voor [X] in verband met intensieve zorg. De problematiek van en zorg voor [X] is echter al die tijd onveranderd geweest. Dit betoog slaagt niet.
4.4.2.
In overeenstemming met het eigen beleid heeft de Svb onderzocht of het besluit van 16 december 2019 onmiskenbaar onjuist is. Ter zitting heeft de Svb toegelicht dat de uitkomst van dat onderzoek tot de conclusie heeft geleid dat daarvan geen sprake is. De Svb heeft zich hierbij, naast dossieronderzoek, gebaseerd op telefonisch overleg met het CIZ over het CIZ advies dat ten grondslag is gelegd aan het besluit van 16 december 2019. De Raad oordeelt dat de Svb terecht tot de conclusie is gekomen dat het besluit van 16 december 2019 niet onmiskenbaar onjuist is. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht geeft ook geen aanleiding voor het oordeel dat bestreden besluit 2 evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellante geen gelijk krijgt.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen als voorzitter en Y. Sneevliet en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

2.Artikel 14, derde lid, van de Algemene kinderbijslagwet.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Beleidsregel 1076.
5.Zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.