ECLI:NL:CRVB:2024:1300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/1551 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en duurzaamheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1997, heeft in het verleden meerdere aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend, die telkens zijn afgewezen op basis van het oordeel dat hij over arbeidsvermogen beschikt. De Raad heeft de zaak behandeld na een zitting op 22 mei 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Djamal, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I. Smit.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsartsen dat appellant op het moment van de aanvraag geen duurzaam gebrek aan arbeidsvermogen heeft. Hoewel appellant psychische klachten heeft, waaronder een depressie, is er voldoende medische grondslag om te concluderen dat deze situatie niet duurzaam is. De Raad wijst erop dat appellant niet heeft aangetoond dat er geen behandelopties meer zijn en dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst kunnen ontwikkelen.

De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft deze overwegingen. De Raad concludeert dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoert, in wezen herhalingen zijn van eerdere argumenten die al door de rechtbank zijn besproken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de Wajong-uitkering in stand, zonder dat er aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1551 Wajong
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 april 2023, 21/5497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikt hij duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Djamal, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Djamal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 13 juli 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een nieraandoening en jicht heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 4 oktober 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellant op zijn achttiende jaar en op de datum van zijn aanvraag over arbeidsvermogen beschikt.
1.2.
Met een door het Uwv op 13 juni 2018 ontvangen formulier heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 18 september 2018 heeft het Uwv onder handhaving van het onder 1.1 genoemde besluit opnieuw geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen, omdat geen sprake is van nieuwe of andere informatie. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar, beroep en hoger beroep heeft niet tot een ander resultaat geleid. [1]
1.3.
Tijdens de onder 1.2 bedoelde hoger beroepsprocedure is komen vast te staan dat bij appellant sprake is geweest van een tijdens studie ingetreden depressie, waarvoor appellant vanaf december 2017 onder behandeling staat. Deze depressie is door het Uwv alsnog aangemerkt als een tijdens de Wajong-verzekerde studieperiode ingetreden nieuwe ziekteoorzaak. Het beroep is daarom door het Uwv opgevat als een nieuwe aanvraag.
1.4.
Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 29 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.5.
Bij besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, als volgt overwogen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd dat en hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant kunnen ontwikkelen. In het geval van appellant is vastgesteld dat geen sprake is van een aan de depressie ten grondslag liggende psychiatrische ziekte, die levenslang tot ernstige beperkingen zal leiden. Appellant heeft een opleiding gedaan en daarna gewerkt, waaruit afgeleid kan worden dat ontwikkelingsproblematiek geen rol van betekenis speelt. Daarnaast is appellant onder begeleiding van zijn huisarts en psycholoog en hebben beiden geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van andere psychiatrische problematiek. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 25 januari 2021 verder in aanmerking genomen dat appellant de voorgeschreven en bij de klachten passende medicatie te kort heeft gebruikt om het resultaat ervan af te wachten. In het rapport van 5 oktober 2021 is hieraan nog toegevoegd, dat het niet opvolgen door appellant van het advies van zijn huisarts om medicatie te proberen niet herleidbaar is tot een medisch te objectiveren verminderd autonoom functioneren of anderszins vanuit medisch perspectief te objectiveren onvermogen. Appellant heeft, hoewel hij daar bij de schorsing van het onderzoek toe in de gelegenheid is gesteld, niet aan de hand van medische stukken onderbouwd dat hem niet aan te rekenen is dat hij geen gebruik maakt van voorgestelde mogelijkheden tot behandeling van zijn depressieve klachten. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft verder opgetekend dat er bij daadwerkelijk uitproberen van medicatie, ook nog een "ruim assortiment” aan andere medicatie beschikbaar is. Ook is bij het aanhouden van de klachten een verwijzing naar een psychiater mogelijk en/of is begeleiding door de psycholoog te intensiveren. De rechtbank heeft deze behandelmogelijkheden in het geval van appellant voldoende concreet en op zijn persoon toegesneden geacht.
2.2.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de suïcidaliteit van appellant zichtbaar in de beoordeling is betrokken. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat zijn psychische klachten parallel lopen aan zijn lichamelijke klachten. Appellant heeft, hoewel daar bij de schorsing van het onderzoek toe in de gelegenheid gesteld, zijn gestelde (toename van) klachten niet aan de hand van medische stukken onderbouwd. De hiertoe bij de gronden van beroep gevoegde algemene informatie over chronische nierschade heeft de rechtbank onvoldoende geacht, omdat deze informatie algemeen van aard is en niet is toegespitst op de persoon van appellant.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat ook de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en concreet hebben gemotiveerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op arbeidskundige gronden niet duurzaam is. Het in beroep overgelegde voorlopige rapport over het psychische belastbaarheidsonderzoek van Ausems Kerkvliet, waaruit volgens appellant kan worden geconcludeerd dat hij in de toekomst niet in staat is arbeid te verrichten, heeft niet tot een ander oordeel geleid. Het rapport heeft geen betrekking op de ter beoordeling voorliggende periode en in het rapport is opgenomen dat het moet worden gezien als momentopname. Bovendien wordt in het rapport niet gesteld dat de behandelmogelijkheden die volgens de verzekeringsartsen aanwezig zijn ontbreken.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat er voor hem geen behandelopties meer zijn, waardoor zijn situatie als duurzaam moet worden aangemerkt. De inschatting van de verzekeringsartsen is onvoldoende op zijn persoon toegesneden en niet duidelijk is op welke wijze de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie door behandeling kunnen ontwikkelen. Ook heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat er onvoldoende rekening is gehouden met (nieuwe) medische feiten, te weten zijn chronische nierschade, overige lichamelijke klachten (gewrichtsklachten, jicht en ondergewicht) en het gegeven dat hij suïcidaal is. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft appellant opnieuw de algemene informatie over chronische nierschade en het rapport van Ausems Kerkvliet overgelegd, alsook een brief van nucleair geneeskundige [X] van 24 juli 2023. Ter zitting heeft appellant de Raad verzocht een deskundige te benoemen, omdat het Uwv heeft nagelaten hem zorgvuldig te onderzoeken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant ten tijde van het besluit van 29 maart 2021 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [2] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [3] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat de lichamelijke problematiek van appellant in wezen onveranderd is ten opzichte van de vorige beoordeling en dat die problematiek als zodanig arbeidsvermogen op de datum in geding niet in de weg hoeft te staan. In combinatie met de inmiddels aanwezige psychische klachten ontbreekt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit moment weliswaar het arbeidsvermogen, echter deze situatie is niet duurzaam omdat voor de psychische klachten van appellant, voortkomend uit een depressieve episode, adequate behandeling mogelijk is.
4.4.
De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van nucleair geneeskundige [X] van 24 juli 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Deze informatie, waaruit blijkt dat bij appellant bij een onderzoek in juli 2023 inmiddels osteoporose is vastgesteld, ziet op de medische situatie van appellant ver na de datum in geding.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige. Het verzoek van appellant hiertoe wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en M.L. Noort en A.M. Rentema-Westerhof als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld. Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 17 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2877.
2.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.