In deze zaak gaat het om de herziening van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere, waarbij de bijstand van appellanten is ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder een besluit van het college vernietigd en het college opgedragen om de bijstand over een deel van de periode vast te stellen. Het college heeft vervolgens de intrekking van de bijstand over het eerste deel van de periode ongedaan gemaakt en de bijstand over het tweede deel herzien. Appellanten zijn van mening dat het college niet op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de Raad, omdat het college niet heeft beslist over het recht op bijstand na de periode waarover de Raad heeft geoordeeld. De Raad oordeelt echter dat het recht op bijstand door het ongedaan maken van de intrekking is blijven doorlopen, ook na afloop van de beoordeelde periode.
De procedure begon met een besluit van het college op 18 november 2019, waarbij de bijstand van appellanten met ingang van 2 september 2019 werd ingetrokken. Na bezwaar en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, hebben appellanten hoger beroep ingesteld. De Raad heeft in een eerdere uitspraak van 2 augustus 2022 de intrekking van de bijstand vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op bezwaar. In het bestreden besluit heeft het college de intrekking van de bijstand over de eerste periode ongedaan gemaakt, maar de bijstand over de tweede periode herzien. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het college op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard. Wel is het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij het college wordt veroordeeld tot betaling van € 500,- aan appellanten. Daarnaast zijn de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding toegewezen, tot een bedrag van € 437,50.