ECLI:NL:CRVB:2024:1244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
18/1165 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door J.R. Beukema, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd ingetrokken nadat het Uwv op 2 augustus 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarmee het tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. De Raad voor de Rechtspraak heeft in deze uitspraak de schadevergoeding behandeld die appellante vorderde wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met bijna drie jaar was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 3.000,-. De Raad heeft de Staat der Nederlanden en het Uwv veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 2.916,67 en € 83,33 aan appellante. Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente toegewezen en werden de proceskosten van appellante in hoger beroep vastgesteld op € 5.531,85 voor het Uwv en € 218,75 voor de Staat. De uitspraak werd gedaan op 19 juni 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 juni 2024
18/1165 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2018, 17/2181 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van de wettelijke rente.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door Beukema. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
De Raad heeft het onderzoek heropend en verzekeringsarts P.J.A.|J. van Amelsfoort als deskundige benoemd. Van Amelsfoort heeft op 14 december 2022 gerapporteerd. Partijen hebben hun zienswijzen over dit rapport ingediend. Van Amelsfoort heeft aanvullend gerapporteerd op 24 april 2023, waarna partijen hun zienswijzen hebben ingediend. Van Amelsfoort heeft nogmaals aanvullend gerapporteerd op 12 juli 2023, waarop appellante een zienswijze heeft ingediend.
Het Uwv heeft op 2 augustus 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft op 5 september 2023 het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand en de kosten van ingeschakelde deskundigen.
Ook heeft appellante verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat der Nederlanden (de Staat) als partij aangemerkt.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen
.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nadere zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
1.3.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 2 augustus 2023 aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
2.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [1] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
2.2.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit, dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt. [2]
2.3.
In dit geval is het tegemoetkomend besluit op 2 augustus 2023 bekendgemaakt. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 16 augustus 2016 tot de bekendmaking van het tegemoetkomend besluit, heeft de procedure bijna zeven jaar geduurd. Noch in de zaak zelf noch in de opstelling van appellante, zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met bijna drie jaar overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 3.000,-.
2.4.
Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv tot de beslissing op bezwaar van 24 februari 2017 zes maanden en een week geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase met (afgerond) een maand is overschreden. De behandeling in beroep en hoger beroep heeft vanaf de ontvangst door de rechtbank van het beroepschrift van appellante op 22 maart 2017 tot de datum van bekendmaking van het tegemoetkomend besluit zes jaar, vier maanden en twee weken geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met (afgerond) 35 maanden is overschreden. Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van het Uwv onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [3] Het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 83,33 (1/36 deel van € 3.000,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 2.916,67 (35/36 deel van € 3.000,-).
Wettelijke rente
3. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012. [4]
Proceskosten
4.1.
De kosten voor de behandeling van het bezwaar zijn reeds vergoed bij de beslissing op bezwaar van 24 februari 2017. Verder heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het Uwv reeds veroordeeld in de proceskosten in beroep ten bedrage van € 2.124,88, bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand van € 1.002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-) en de kosten van het rapport van neuroloog J.U.R. Niewold (de nota van 12 juni 2017) ten bedrage van € 1.122,88.
4.2.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten in hoger beroep begroot op € 3.062,50 (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en drie maal 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 875,-).
4.3.
Daarnaast ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van het neuropsychologisch/psychodiagnostisch onderzoek van drs. G. Kraaijenbrink van 25 oktober 2016 van € 1.899,70 (incl. BTW) en in de kosten van het rapport van neuroloog J.U.R. Niewold van 22 september 2017 van € 350,90 (incl. BTW).
4.4.
In verband met het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding het Uwv en de Staat gelijkelijk te veroordelen in de proceskosten van appellante ter zake van dat verzoek. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (1 punt met wegingsfactor van 0,5), dat betekent € 218,75 zowel voor het Uwv als voor de Staat.
4.5.
In totaal komt het bedrag aan door het Uwv te vergoeden proceskosten op € 5.531,85 en door de Staat op € 218,75.
Griffierecht
5. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellante van vergoeding van wettelijke rente als hiervoor onder punt 3 is weergegeven;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan appellante van vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 2.916,67;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellante van vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 83,33;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 218,75;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 5.531,85;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91.