ECLI:NL:CRVB:2024:1178
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in WW-zaak
Op 19 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep van appellant is niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WW-uitkering na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de Staat der Nederlanden. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen van appellant, wat leidde tot het niet uitbetalen van de WW-uitkering. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad overwoog dat appellant op het moment van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering, waardoor een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit voor hem geen feitelijke betekenis meer had. De Raad oordeelde verder dat appellant onvoldoende procesbelang had en dat de rechtbank in strijd met de Awb had gehandeld door appellant niet tijdig uit te nodigen voor de zitting. Desondanks werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar werd het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.