4.1.De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.1.Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 21 september 2020, de datum waarop appellante zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 28 oktober 2020, de datum van het afwijzingsbesluit (te beoordelen periode).
4.2.2.Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan ook bestaan zonder dat de betrokkenen samenwonen. Dit volgt uit eerdere rechtspraak.
4.2.3.Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is aangemerkt als ongehuwd. Echtgenoten leven pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit is vaste rechtspraak.Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
Duurzaam gescheiden leven?
4.3.1.Aan het standpunt dat appellante en X ten tijde van de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden hebben geleefd heeft het college, voor zover van belang, de volgende door appellante niet bestreden feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. In een telefoongesprek met appellante en X, hebben zij verklaard dat het de bedoeling is dat X zo snel mogelijk in Roermond komt wonen. Dit zodra dit door de reclassering is toegestaan. Volgens het college kan hieraan worden ontleend dat appellante en X de intentie hebben om als echtpaar door het leven te blijven gaan, en willen samenwonen zodra het kan. Uit de bankrekeningen is het college gebleken dat appellante en X ook financieel zorg hebben gedragen voor elkaar. Zo maakten zij geld naar elkaar over voor boodschappen.
4.3.2.De gemachtigde van appellante heeft hiertegen aangevoerd dat door het justitiële kader het feitelijk samenwonen van appellante en X onmogelijk is gemaakt. X moest verplicht wonen bij [organisatie] . In deze specifieke situatie, waarbij geen sprake was van echte samenleving, kan daarom worden gesteld dat appellante en X duurzaam gescheiden leefden in de te beoordelen periode. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.3.Ter zitting hebben appellante en X nog herhaald dat het hun wens was om samen te zijn. Daarom zijn zij op 10 juni 2020 hertrouwd. Ook hebben zij verklaard dat X vanuit [organisatie] in [X] elke avond naar appellante ging en dat hij na verloop van tijd op sommige dagen bij appellante mocht blijven slapen. De situatie van appellante en X kan daarom niet worden aangemerkt als duurzaam gescheiden leven. De periode dat X verplicht bij [organisatie] in [X] moest wonen, was van tijdelijke aard. Vanaf het begin van de periode, 24 juni 2020, was het appellante en X duidelijk dat de situatie tijdelijk was en dat de reclassering zou bepalen wanneer deze situatie zou eindigen. Ondanks dat appellante en X niet op hetzelfde adres woonden, zagen ze elkaar gedurende die periode dagelijks in de avonduren en later bleef X met toestemming ook af en toe bij appellante slapen. Op die manier was X toch dagelijks bij appellante, wat ze wilden.
4.3.4.Uit 4.3.3 volgt dat de situatie van appellante en X niet kan worden aangemerkt als duurzaam gescheiden leven. Dit betekent dat appellante en X als gehuwden bijstand hadden moeten aanvragen.
4.4.1.Uit de artikelen 40, eerste lid, en 43, tweede lid, van de PW volgt dat gehuwden gezamenlijk bijstand (gezinsbijstand) moeten aanvragen bij het college van de gemeente waar zij hun woonplaats hebben en jegens dat college recht op bijstand hebben. Volgens vaste rechtspraakis het in beginsel aan de gehuwden samen om te bepalen bij welk van de beide tot bijstandverlening bevoegde colleges zij gezamenlijk hun aanvraag om gezinsbijstand indienen. Het college waarbij de bijstand dan is aangevraagd dient vervolgens overleg te plegen met het andere college dat tot de bijstandverlening bevoegd is, en de colleges dienen onderling op grond van alle relevante feiten en omstandigheden en bij afweging van betrokken belangen te bepalen welk van beide colleges het meest aangewezen is om het recht op bijstand te beoordelen. Dit brengt tevens mee dat zij in onderling overleg bepalen welk college dient te worden belast met de bijstandverlening, al dan niet met uitvoeringstechnische en financiële steun van het andere college.
4.4.2.De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college overeenkomstig de geldende rechtspraak heeft gehandeld door overleg te voeren met de gemeente [X] over de behandeling van de aanvraag van appellante en X, waarbij is afgesproken dat de gemeente [X] de eerdere aanvraag van 13 augustus 2020 van appellante en X verder zal behandelen. Het college heeft de aanvraag van appellante en X dan ook terecht afgewezen.