ECLI:NL:CRVB:2024:109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 19 mei 2009, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant had zich ziekgemeld met psychische klachten en migraine na een kort dienstverband bij [Naam B.V.]. Het Uwv concludeerde dat appellant niet voldeed aan de vereiste wachttijd voor de WIA-uitkering, omdat hij niet aaneengeschakeld arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 januari 2024 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen. De Raad bevestigde dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant per 4 mei 2007 juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad wees erop dat appellant bij aanvang van zijn dienstverband al psychische klachten had en dat de arbeidsdeskundige terecht had geconcludeerd dat appellant geschikt was voor andere functies, waardoor er geen recht op WIA-uitkering bestond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die op € 3.500,- werden begroot, en het griffierecht van in totaal € 184,- diende te worden vergoed.