ECLI:NL:CRVB:2024:1022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
19/33 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in WIA-zaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een proceskostenveroordeling en een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellant heeft zijn hoger beroep ingetrokken na een tegemoetkomend besluit van het Uwv, dat op 20 oktober 2022 werd genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is geëindigd op het moment van bekendmaking van dit besluit, namelijk op 14 december 2022. De totale procedure heeft vijf jaar en zes maanden geduurd, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en zes maanden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-, waarvan het Uwv en de Staat ieder voor de helft zijn veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft ook de kosten van rechtsbijstand en andere gemaakte kosten van appellant in aanmerking genomen, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 8.822,31 voor het Uwv en € 218,75 voor de Staat. Tevens is bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 mei 2024
19/33 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
22 november 2018, 18/510 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.M. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.E.E. Vollebregt, opvolgend gemachtigde van appellant. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
De Raad heeft het onderzoek heropend en I.S. Hernandez-Dwarkasing, psychiater, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 13 juli 2022 een rapport uitgebracht. Partijen hebben hun zienswijze op dit rapport gegeven.
Op 20 oktober 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Na een reactie van appellant heeft het Uwv op 14 december 2022 een nader besluit genomen.
Vervolgens heeft appellant op 5 januari 2023 het hoger beroep ingetrokken en de Raad gelijktijdig verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Daarnaast heeft appellant de Raad verzocht om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een nadere zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
1.3.
Appellant heeft zijn hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 20 oktober 2022 en het besluit van 14 december 2022 volledig aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen. Het Uwv heeft daarbij de kosten in bezwaar vergoed tot een bedrag van € 1.097,64.
Schadevergoeding in verband met overschrijding redelijke termijn
2.1.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
2.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
2.3.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt (zie de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91).
2.4.
Het Uwv heeft het bezwaarschrift van appellant ontvangen op 13 juli 2017. Na de gewijzigde beslissing op bezwaar van 20 oktober 2022 en het besluit van 14 december 2022 heeft appellant op 5 januari 2023 het hoger beroep ingetrokken. De redelijke termijn is in dit geval geëindigd op 14 december 2022, te weten het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt. Hieruit volgt dat de procedure vijf jaar en, naar boven afgerond, zes maanden heeft geduurd. Noch in de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met een jaar en zes maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-.
2.5.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar, naar boven afgerond zeven maanden geduurd (de beslissing op bezwaar dateert van 29 januari 2018). Dit betekent dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase met één maand is overschreden. De redelijke termijn is dus zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase geschonden. Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van het Uwv onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Het Uwv wordt volgens die methode veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 83,33 (1/18 van € 1.500,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 1.416,67 (17/18 van € 1.500,-).
Proceskosten
3.1.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.2.
Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden de kosten voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en € 2.625,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de zienswijze na verslag deskundigenonderzoek en 0,5 punt voor een schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 875,-). Ook komt een bedrag van € 20,80 aan reiskosten van appellant voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking.
3.3.
Daarnaast komen op grond van artikel 1, sub b, van het Bpb de facturen van de huisarts van € 38,05 van 1 augustus 2017 en de klinisch psycholoog van € 115,- van 18 oktober 2020 voor vergoeding in aanmerking. De door appellant ingediende facturen van DC Expertise Centrum ter zake van de rapporten van drs. J.K. van der Veer, psychiater, van 11 maart 2021 ten bedrage van € 4.029,30 en van 28 mei 2021 ten bedrage van € 1.306,80 komen gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, zoals geldend op 1 januari 2021, bedraagt het tarief voor de vergoeding van werkzaamheden voor het verrichten van psychiatrisch onderzoek ten hoogste € 134,04 per uur. Op basis van totaal 25 uur aan werkzaamheden, waarin het Uwv zich heeft kunnen vinden, komt een bedrag van € 4.054,71 (incl. 21% omzetbelasting) voor vergoeding in aanmerking.
3.4.
Aanleiding bestaat om de Staat en het Uwv, beide voor de helft, te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (1 punt, met een wegingsfactor van 0,5) voor verleende rechtsbijstand, dus € 218,75 voor zowel de Staat als het Uwv.
4. Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 83,33;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.416,67;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 8.822,31;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 218,75;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) E.X.R. Yi