ECLI:NL:CRVB:2023:984

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
21/2994 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot weder indiensttreding en privatiseringswachtgeld van ambtenaren na privatisering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten 1 en 2, die verzochten om weder indiensttreding bij de gemeente Alphen aan den Rijn en om privatiseringswachtgeld. De rechtbank had eerder de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellanten waren eerder werkzaam bij een gemeentelijke afdeling die geprivatiseerd werd. Na de privatisering zijn zij ontslagen en in dienst getreden bij een stichting. Appellanten hebben verzocht om weder indiensttreding en privatiseringswachtgeld, maar het college van burgemeester en wethouders heeft deze verzoeken afgewezen. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt, en dat appellanten geen recht hebben op privatiseringswachtgeld omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden van het Sociaal Plan. De Raad verwijst naar relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet bestuursrecht, en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de verzoeken van appellanten niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

21/2994 AW, 21/2996 AW
Datum uitspraak: 19 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juli 2021, 20/1654 en 20/1655 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1) en acht anderen, zoals vermeld in de bij deze uitspraak behorende bijlage 1 (appellanten 2 t/m 9)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (college)
PROCESVERLOOP
1.1. Bij besluiten van 20 december 2018 en 1 maart 2019 heeft het college het verzoek van appellanten 1 en 2 om hen weer in dienst te nemen en de verzoeken van appellanten om hen privatiseringswachtgeld toe te kennen afgewezen. Appellanten hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 27 januari 2020 (bestreden besluiten) heeft het college deze bezwaren niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard. Appellanten hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.2. Namens appellanten heeft mr. J.W.C. van Kleef hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De zaak is samen met de zaak 23/732 AW op zitting behandeld op 7 april 2023. Appellanten 1 en 2 zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Kleef. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Nieuwenhuizen en mr. N. Doran. In de andere zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Totstandkoming van de bestreden besluiten
2.1.
Voor een uitgebreide weergave van de mede in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 13 september 2018. [1] De Raad volstaat hier met het volgende.
2.2.
Appellanten werkten bij de afdeling [afdeling] van de [gemeente] (gemeente). Op 25 mei 2000 heeft de gemeenteraad besloten om de taken van deze afdeling te privatiseren. Vanwege deze privatisering heeft het college appellanten met ingang van 1 juli 2001 eervol ontslag verleend en zijn zij aansluitend op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij de [stichting] (stichting). In het kader van deze overgang is het [Sociaal Plan] (Sociaal Plan) opgesteld. Op 1 januari 2016 dan wel 1 maart 2016 zijn appellanten ontslagen bij de stichting vanwege het door de gemeente stopzetten van de subsidierelatie en zijn appellanten 3 tot en met 9 overgegaan naar een opvolgend werkgever, dan wel terug naar de gemeente.
2.3.
Bij brief van 4 maart 2016 hebben appellanten 1 en 2 het college verzocht om hen met ingang van 1 januari 2016 weer in dienst te nemen en hen per 1 maart 2016 privatiseringswachtgeld toe te kennen.
2.4.
Bij afzonderlijke brieven van 9 september 2016 hebben appellanten het college verzocht om hen privatiseringswachtgeld toe te kennen.
2.5.
Bij besluiten van 20 december 2018 en 1 maart 2019 heeft het college de verzoeken afgewezen. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voor appellanten 1 en 2 weder indiensttreding in het kader van overgang van onderneming niet mogelijk is en dat de mogelijke aanspraak van appellanten op wachtgeld is geëxpireerd. Appellanten hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
2.6.
Bij de bestreden besluiten heeft het college het bezwaar van appellanten 1 en 2, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot weder indiensttreding, niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren van appellanten tegen de afwijzing van de verzoeken tot toekenning van privatiseringswachtgeld ongegrond.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van appellanten 1 en 2 tegen de weigering hen opnieuw in dienst te nemen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechten van de werknemer bij overgang van onderneming zijn geregeld in artikel 7:622 en verder van het Burgerlijk Wetboek. Niet de bestuursrechter maar de kantonrechter is bevoegd daarover te oordelen. Ten aanzien van de aanvraag van appellanten om toekenning van privatiseringswachtgeld heeft de rechtbank geoordeeld dat zij terecht stellen dat de aanspraken van artikel 11 van het Sociaal Plan op grond van artikel 25, vierde lid, zich naar hun aard uitstrekken tot na de expiratiedatum van het Sociaal Plan. Artikel 10:8, vierde lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Alphen aan den Rijn 1995 (AVR ’95) was echter op na 1 januari 2001 ontslagen ambtenaren niet meer van toepassing, zodat appellanten reeds om die reden geen geslaagd beroep kunnen doen op toekenning van privatiseringswachtgeld. Appellanten zijn immers per overgangsdatum 1 juli 2001 ontslagen. Wat betreft de aanvraag van appellanten 3 tot en met 9 heeft de rechtbank daaraan nog toegevoegd dat het college onweersproken heeft gesteld dat zij in het kader van overgang van onderneming van rechtswege in dienst zijn van de opvolgend werkgever, zodat voor hen geen recht op een werkloosheidsuitkering is ontstaan.
Het oordeel van de Raad
4.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
4.2.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de bestreden besluiten juist is. De Raad doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten hebben aangevoerd, de hoger beroepsgronden.
4.3.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt. De rechtbank heeft de bestreden besluiten terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
4.4.
De (wettelijke) regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in bijlage 2 bij deze uitspraak.
Het bezwaar van appellanten 1 en 2 tegen de afwijzing van hun verzoek tot weder indiensttreding is terecht niet-ontvankelijk verklaard
4.5.
Appellanten 1 en 2 hebben aangevoerd dat hun bezwaar tegen de afwijzing van hun verzoek tot weder indiensttreding ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Deze hoger beroepsgrond slaagt niet. De afwijzing van het verzoek tot weder indiensttreding is gebaseerd op artikel 7:662 en verder van het Burgerlijk Wetboek. Volgens deze artikelen kan er geen sprake zijn van een ontslag, zodat er ook geen sprake kan zijn van weder indiensttreding. De artikelen zijn verder privaatrechtelijk van aard, waardoor geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu geen sprake is van een besluit, kan tegen deze afwijzing geen bezwaar worden gemaakt.
Appellanten hebben geen recht op privatiseringswachtgeld
4.6.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij met ingang van 1 januari 2001 recht hebben op privatiseringswachtgeld. Ook deze hoger beroepsgrond slaagt niet. Appellanten zijn op 1 januari 2016 dan wel 1 maart 2016 ontslagen bij de stichting. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van bijlage III van het Sociaal Plan kan in dat geval onder de gestelde voorwaarden volgens de Wachtgeldregeling in de AVR ’95 met ingang van de overgangsdatum bij de gemeente recht op wachtgeld bestaan. In artikel 1, onder d, van bijlage III bij het Sociaal Plan is overgangsdatum gedefinieerd als de datum waarop de medewerker eervol wordt ontslagen bij de gemeente en tegelijkertijd in dienst treedt bij de werkgever (de stichting). Appellanten hadden toen het Sociaal Plan op 23 februari 2000 werd vastgesteld dus nog geen recht op privatiseringswachtgeld. Appellanten zijn namelijk pas met ingang van 1 juli 2001 ontslagen bij de gemeente en daarna aansluitend overgegaan naar de stichting. Het recht op privatiseringswachtgeld kan dan ook niet eerder ingaan dan op 1 juli 2001. In artikel 10:29, eerste lid, van de AVR ‘95 is verder bepaald dat Hoofdstuk 10 (Wachtgeld) niet van toepassing is op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. De bij het besluitformulier van 25 juli 2003 vervatte mededeling dat de wachtgeldregeling van Hoofdstuk 10 van toepassing blijft op de betreffende uitkeringsgerechtigden, waarnaar appellanten hebben verwezen, heeft daarmee geen betrekking op appellanten. Appellanten waren aanvankelijk ontslagen met ingang van 1 januari 2001. Het college heeft de besluiten daartoe echter ingetrokken, waarmee de rechtsgevolgen van deze besluiten ongedaan zijn gemaakt. Anders dan appellanten menen, moet dan ook worden uitgegaan van 1 juli 2001 als ontslagdatum bij de gemeente. Daar komt bij dat als appellanten met ingang van 1 januari 2001 bij de gemeente waren ontslagen, Hoofdstuk 10 (Wachtgeld) ingevolge artikel 10:29, eerste lid, van de AVR ’95 eveneens niet op hen van toepassing zou zijn geweest. Verder is in artikel 4, eerste lid, van bijlage III van het Sociaal Plan bepaald dat bij de berekening van het wachtgeld wordt uitgegaan van de regeling zoals die in de AVR ‘95 is opgenomen op het moment van het ontslag bij de stichting. Ook om die reden hebben appellanten geen recht op privatiseringswachtgeld, aangezien artikel 10:29, eerste lid, van de AVR ’95 al dateert van 1 januari 2001. Hoewel de Raad begrip heeft voor het ter zitting door appellant 2 namens appellanten gehouden betoog dat met name ziet op de wijze waarop de gemeente de relatie met de stichting heeft beëindigd, leidt dit niet tot een ander oordeel in de hier voorliggende zaak.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het hoger beroep van appellanten slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.2.
Appellanten krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) E.J. van der Veldt

Bijlage 1

De namen van appellanten
De aanduiding van appellanten
[appellant 2] te [woonplaats 1]
appellant 2
[appellante 3] te [woonplaats 2]
appellante 3
[appellante 4] te [woonplaats 3]
appellante 4
[appellant 5] te [woonplaats 1]
appellant 5
[appellante 6] te [woonplaats 1]
appellante 6
[appellante 7] te [woonplaats 4]
appellante 7
[appellant 8] te [woonplaats 1]
appellante 8
[appellant 9] te [woonplaats 5]
appellant 9

Bijlage 2

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, eerste lid,
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 7:1, eerste lid, (voor zover hier van belang)
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Alphen aan den Rijn 1995
Artikel 10:29, eerste lid,
Hoofdstuk 10 (Wachtgeld) is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.
[Sociaal Plan]
Artikel 11 (voor zover hier van belang)
Ten aanzien van de ontslaguitkering is in bijlage III een overgangsregeling getroffen. (…)
Bijlage III (Overgangsregeling Wachtgeld)
Artikel 1, onder b,
Werkgever: de Stichting Sport Spectrum
Artikel 1, onder d,
Overgangsdatum: de datum waarop de medewerker eervol wordt ontslagen bij de gemeente en tegelijkertijd in dienst treedt bij de werkgever.
Artikel 3, eerste lid, (voor zover hier van belang)
Indien de belanghebbende bij de stichting wordt ontslagen, (…) kan uit hoofde van dit ontslag onder de gestelde voorwaarden volgens de Wachtgeldregeling (…) in de AVR ’95 recht op (…) wachtgeld (…) bestaan, met dien verstande dat dat recht ingaat op de overgangsdatum.
Artikel 4, eerste lid, (voor zover hier van belang)
Voor de berekening van in artikel 3 bedoelde wachtgeld (…) wordt uitgegaan van de regeling zoals die in de AVR ‘95 is opgenomen op het moment van het ontslag bij de werkgever.