In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand van appellant, die sinds 1 november 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand was een aanvraag om bijstand van de ex-vriendin van appellant in april 2018. Tijdens het onderzoek werden onregelmatigheden ontdekt in de bankafschriften van appellant, waaronder grote contante stortingen en het ontbreken van uitgaven voor levensonderhoud. Appellant verklaarde dat deze stortingen afkomstig waren van gokwinsten en leningen van vrienden en familie.
Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft op basis van de onderzoeksresultaten besloten de bijstand van appellant over de periode van 1 april 2016 tot 30 april 2018 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, maar de Raad oordeelde dat appellant geen melding heeft gemaakt van de met gokken gewonnen bedragen en de bijschrijvingen op zijn bankrekening. De Raad bevestigde dat de bijschrijvingen als inkomen moeten worden aangemerkt, wat leidde tot de conclusie dat appellant geen recht had op bijstand in die maanden.
De Raad heeft ook de opgelegde boete van € 1.180,- beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden. De Raad heeft de boete met 10% verminderd, wat resulteerde in een nieuwe boete van € 1.062,-. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd vernietigd, en het beroep van appellant werd gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de boete.