ECLI:NL:CRVB:2023:917
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens betrokkenheid bij hennepkwekerij
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die betrokken was bij de exploitatie van een hennepkwekerij. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn activiteiten € 2.500,- heeft verdiend, omdat hij geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden van zijn activiteiten en inkomsten. De enkele verklaring van appellant over de bedragen die hij heeft ontvangen is niet voldoende. Het ontnemingsvonnis biedt geen basis om dit vast te stellen, omdat het niet duidelijk is waarop het daarin vermelde bedrag is gebaseerd. De Raad stelt vast dat appellant niet vrijgesproken is van betrokkenheid bij de hennepkwekerij over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2018, en dat het onschuldvermoeden hier niet van toepassing is.
Het proces begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 23 januari 2020, waarin de bijstand van appellant werd ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 23 januari 2019. Appellant maakte bezwaar, maar het college bleef bij zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht de intrekking en terugvordering in stand heeft gelaten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.