ECLI:NL:CRVB:2023:906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/1489 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en juiste FML

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 5 april 2022. De appellant, die als signmaker werkte, had zich op 26 augustus 2018 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. In het kader van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering vond op 23 juli 2020 een telefonisch spreekuur plaats met een verzekeringsarts, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk en selecteerde drie functies met de hoogste lonen om de mate van arbeidsongeschiktheid te berekenen. Het Uwv weigerde op 22 september 2020 de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd en zijn argumenten waren in wezen herhalingen van eerdere stellingen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

22.1489 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 april 2022, 21/2964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 april 2023
Zitting hebben: S.B. Smit-Colenbrander, C.F.E. van Olden-Smit, M.L. Noort
Griffier: S. Pouw
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft als signmaker gewerkt voor gemiddeld 15,86 uur per week. Op 26 augustus 2018 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijk klachten. Op 23 juli 2020 heeft in het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een telefonisch spreekuur plaatsgevonden met een verzekeringsarts en is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 22 september 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 23 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 22 april 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
Het betoog van appellant in hoger beroep dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is omdat hij niet is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts mist feitelijke grondslag. Uit het rapport van 12 april 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat in aansluiting op de hoorzitting, waaraan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deelgenomen, een aanvullend medisch onderzoek door deze arts heeft plaatsgevonden.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn medische situatie en beperkingen is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. De beschikbare medische informatie geeft evenmin twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML, de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Het Uwv heeft terecht geweigerd appellant met ingang van 23 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier. De voorzitter van de meervoudige kamer.
(getekend) S. Pouw (getekend) S.B. Smit-Colenbrander