ECLI:NL:CRVB:2023:865
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de WAO-uitkering van appellant. Appellant, die voorheen als timmerman werkte, had zich in 1996 ziek gemeld vanwege rugklachten. In 1997 werd hem een WAO-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na verschillende verzoeken om herziening van dit besluit, waarbij appellant ook hart- en psychische klachten aanvoerde, heeft het Uwv in 2019 de WAO-uitkering verhoogd naar 80 tot 100% op basis van nieuwe medische beoordelingen. Echter, in 2020 heeft het Uwv besloten de uitkering te verlagen naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%, wat appellant aanvecht.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen als gevolg van de rugklachten correct heeft vastgesteld, maar dat de hart- en psychische klachten niet in aanmerking konden worden genomen bij de herziening van de uitkering. De Raad oordeelt dat het Uwv niet buiten de grondslag van het bezwaar is getreden en dat de verlaging van de uitkering per toekomende datum niet in strijd is met het verbod van reformatio in peius. De rechtbank heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, en de Raad heeft deze bevestiging in hoger beroep onderschreven. De Raad concludeert dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts voldoende is en dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot een andere beslissing.