In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in 1997 een WAO-uitkering kreeg toegekend vanwege rugklachten, verzocht in 2012 om herziening van dit besluit op basis van nieuwe informatie over hartklachten die volgens hem niet in de eerdere beoordeling waren meegenomen. Het Uwv had zijn verzoek afgewezen, omdat er volgens hen geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd.
De Raad oordeelde dat het Uwv de aanvraag van appellant niet correct had beoordeeld. De Raad stelde vast dat de aanvraag van appellant niet alleen betrekking had op de herziening van het besluit van 1997, maar ook op de mogelijkheid van een hogere uitkering in de toekomst. De Raad concludeerde dat het Uwv had verzuimd om de aanvraag in zijn volle omvang te beoordelen, wat leidde tot een onzorgvuldige besluitvorming. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.550,- bedroegen.