ECLI:NL:CRVB:2023:864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
20/3505 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde met betrekking tot duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, die op 4 november 2016 in het huwelijk trad op de Filipijnen, ontving een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 19 januari 2018 vastgesteld dat appellant recht had op dit pensioen, maar later werd dit besluit herzien. Appellant stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, die in de Filipijnen woonde, en dat hij recht had op een pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde.

De Raad overwoog dat er geen sprake was van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving, aangezien appellant en zijn echtgenote regelmatig contact hadden, elkaar bezochten en appellant financieel voor zijn echtgenote zorgde. De Raad concludeerde dat de omstandigheden niet wezenlijk veranderden door de feitelijke woonplaats van de echtgenoten in verschillende landen. De rechtbank had het beroep van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank om andere redenen, namelijk wegens het ontbreken van procesbelang.

De Raad oordeelde dat de Svb terecht het ouderdomspensioen had toegekend naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder sprake kan zijn van duurzaam gescheiden leven en dat de intentie van de betrokkenen en de feitelijke omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 1.674,-.

Uitspraak

20.3505 AOW, 22/2826 AOW

Datum uitspraak: 4 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 september 2020, 18/8490 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van der Geld hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2174, heeft de Svb een nieuw besluit op bezwaar genomen op 14 juli 2022.
Namens appellant heeft zijn opvolgend gemachtigde mr. E. Schutrups hierop te kennen gegeven dat hij het hoger beroep handhaaft en dat hij het niet eens is met het nieuwe besluit. Aan deze beroepsprocedure is registratienummer 22/2826 AOW toegekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schutrups. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij is op 4 november 2016 in het huwelijk getreden op de Filipijnen, waar zijn echtgenote woont en is blijven wonen. Met een besluit van 19 januari 2018 heeft de Svb appellant laten weten dat hij, met ingang van 1 december 2016, recht heeft op een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Dit besluit is in de Berichtenbox van appellant geplaatst op 23 januari 2018. Het bezwaar hiertegen is door de Svb ontvangen op 4 april 2018. In een besluit van 18 april 2018 (bestreden besluit 1) is het bezwaar nietontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Dit besluit is op 20 april 2018 in de Berichtenbox geplaatst.
2. Appellant heeft een beroepschrift, gedateerd 25 november 2018, gezonden aan de Svb. De Svb heeft dit beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
3.1.
In hoger beroep betoogt appellant over bestreden besluit 1 dat de nietontvankelijkverklaring van zijn bezwaar en beroep onjuist is, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Hij is er te laat van op de hoogte geraakt dat het besluit in de Berichtenbox was geplaatst.
3.2.
De Svb heeft op 14 juli 2022 (bestreden besluit 2) een herzien besluit op bezwaar genomen. In dit besluit is het bezwaar alsnog ontvankelijk geacht, maar ongegrond verklaard. Volgens de Svb blijkt uit de stukken en de verklaringen van appellant dat er niet van een situatie van duurzaam gescheiden leven gesproken kan worden. Vanaf oktober 2021 ontvangt appellant weer een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde, omdat hij van zijn echtgenote is gescheiden.
3.3.
Over bestreden besluit 2 heeft appellant aangevoerd dat zijn ouderdomspensioen ten onrechte is gewijzigd in een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Hij leefde duurzaam gescheiden van zijn echtgenote, alleen al vanwege de afstand tussen hen en het feit dat ieder een eigen woonruimte had in hun respectievelijke woonlanden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bestreden besluit 2 van rechtswege in de beoordeling betrokken.
Beoordeling aangevallen uitspraak
4.2.
De rechtbank heeft gezien de uitspraak van de Raad van 9 september 2021 het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit 1 is namelijk in de Berichtenbox geplaatst zonder notificatie terwijl niet is gebleken dat daar door appellant van af is gezien. Nu uit het dossier kan worden afgeleid dat appellant op 15 november 2018 bekend is geworden met het bestreden besluit 1 en hij binnen zes weken, namelijk op 25 november 2018, beroep heeft ingesteld, is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De aangevallen uitspraak komt dan ook in beginsel voor vernietiging in aanmerking. Nu echter niet is gesteld en ook niet gebleken is dat appellant vanwege het bestreden besluit 2 nog belang heeft bij een beoordeling van bestreden besluit 1, is het beroep tegen het bestreden besluit 1 om andere redenen, namelijk wegens het ontbreken van procesbelang, nietontvankelijk. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd onder verbetering van gronden.
Beoordeling bestreden besluit 2
4.3.
De Raad stelt voorop dat de periode waarop het geding betrekking heeft loopt van december 2016 tot en met 19 januari 2018.
4.4.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.4.2.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
4.4.3.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.4.4.
Verder kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan ook op een andere manier dan door het voeren van een gezamenlijke huishouding. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken.
4.5.
Uit de stukken blijkt dat het de bedoeling was van appellant om een gedeelte van het jaar bij zijn echtgenote op de Filipijnen te verblijven, een gedeelte van het jaar alleen in Nederland te zijn en zijn echtgenote zou in ieder geval voor vakantie naar Nederland komen. Aan deze bedoeling is ook feitelijk uitvoering gegeven. Volgens appellant was het niet mogelijk dat zijn echtgenote in Nederland zou komen wonen, mede vanwege de vreemdelingrechtelijke regelgeving in Nederland. Appellant heeft daarnaast aangegeven maandelijks een bepaald bedrag naar zijn echtgenote te sturen voor haar levensonderhoud en medische kosten.
4.6.
Dit alles duidt erop dat er geen sprake was van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving. Tussen appellant en zijn echtgenote was er, ten tijde in geding, regelmatig contact, bezocht men elkaar en onderhield appellant zijn echtgenote financieel. Dat zij, doordat zij in verschillende landen woonachtig waren, niet feitelijk samenwoonden, doet hier niet aan af.
4.7.
De stukken die door appellant zijn ingezonden als bewijs dat hij niet vanwege zijn echtgenote, maar om zakelijke redenen, op de Filipijnen verbleef zien met name op de periode na januari 2018. De gemachtigde van appellant heeft in dat verband ook naar voren gebracht dat appellant in ieder geval vanaf 2018 duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Deze periode ligt, als gezegd, niet voor in dit geding. Uit de ingezonden stukken blijkt niet dat appellant en zijn echtgenote, in ieder geval tot en met januari 2018, een leven leidden als waren zij niet gehuwd.
4.8.
Ten overvloede overweegt de Raad, voor zover appellant in hoger beroep heeft beoogd te betogen dat de huidige regels over leefvormen in de AOW niet altijd aansluiten bij de beleving van burgers, onder verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:821, dat de wetgever op dit punt aan zet is.
Conclusie
4.9.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond zal worden verklaard. De Svb heeft terecht een ouderdomspensioen toegekend naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 juli 2022 ongegrond;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 177,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.