In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, die op 4 november 2016 in het huwelijk trad op de Filipijnen, ontving een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 19 januari 2018 vastgesteld dat appellant recht had op dit pensioen, maar later werd dit besluit herzien. Appellant stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, die in de Filipijnen woonde, en dat hij recht had op een pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde.
De Raad overwoog dat er geen sprake was van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving, aangezien appellant en zijn echtgenote regelmatig contact hadden, elkaar bezochten en appellant financieel voor zijn echtgenote zorgde. De Raad concludeerde dat de omstandigheden niet wezenlijk veranderden door de feitelijke woonplaats van de echtgenoten in verschillende landen. De rechtbank had het beroep van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank om andere redenen, namelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
De Raad oordeelde dat de Svb terecht het ouderdomspensioen had toegekend naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder sprake kan zijn van duurzaam gescheiden leven en dat de intentie van de betrokkenen en de feitelijke omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 1.674,-.