In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2023 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van appellante tegen een eerder ontslagbesluit van het bestuur van Stichting Zonova. Appellante had de rechtbank Amsterdam verzocht om de uitspraak van 9 december 2008 te herzien, waarin haar ontslag werd bevestigd. De rechtbank had het verzoek om herziening echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek onredelijk laat was ingediend. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het herzieningsverzoek zelf had beoordeeld, aangezien dit aan de Raad toekwam. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk, omdat appellante meer dan een jaar had gewacht met het indienen van het verzoek na het bekend worden van nieuwe feiten. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat dit niet in het kader van een herzieningsverzoek kon worden toegewezen.
De Raad benadrukte dat appellante in eerdere procedures al meerdere keren had verzocht om herziening, waarvan de meeste verzoeken onredelijk laat waren ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat appellante kennelijk onredelijk gebruik maakte van procesrecht. De Raad veroordeelde appellante in de proceskosten van het bestuur tot een bedrag van € 837,- en bepaalde dat eerder geheven griffierechten aan appellante moesten worden terugbetaald.