ECLI:NL:CRVB:2023:854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
22 / 2810 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek tegen ontslagbesluit en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2023 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van appellante tegen een eerder ontslagbesluit van het bestuur van Stichting Zonova. Appellante had de rechtbank Amsterdam verzocht om de uitspraak van 9 december 2008 te herzien, waarin haar ontslag werd bevestigd. De rechtbank had het verzoek om herziening echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek onredelijk laat was ingediend. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het herzieningsverzoek zelf had beoordeeld, aangezien dit aan de Raad toekwam. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk, omdat appellante meer dan een jaar had gewacht met het indienen van het verzoek na het bekend worden van nieuwe feiten. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat dit niet in het kader van een herzieningsverzoek kon worden toegewezen.

De Raad benadrukte dat appellante in eerdere procedures al meerdere keren had verzocht om herziening, waarvan de meeste verzoeken onredelijk laat waren ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat appellante kennelijk onredelijk gebruik maakte van procesrecht. De Raad veroordeelde appellante in de proceskosten van het bestuur tot een bedrag van € 837,- en bepaalde dat eerder geheven griffierechten aan appellante moesten worden terugbetaald.

Uitspraak

22/2810 AW
Datum uitspraak: 4 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2022, 08/884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het bestuur van Stichting Zonova (bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft de rechtbank Amsterdam bij brief van 4 oktober 2021 verzocht om de uitspraak van 9 december 2008, 08/844, te herzien. Daarbij heeft zij tevens verzocht het bestuur te veroordelen tot schadevergoeding. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard en heeft zij appellante veroordeeld in de proceskosten van het bestuur tot een bedrag van € 759,-.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Waar in deze uitspraak wordt gesproken van het bestuur, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan een rechtsvoorganger van het bestuur.
1.2.
Het bestuur heeft appellante bij besluit van 11 juli 2007 ontslag verleend wegens gewichtige redenen. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het bestuur, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 december 2008 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellante tegen het besluit van 24 januari 2018 gegrond verklaard, het ontslagbesluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven en bepaald dat het bestuur appellante ter zake van het ontslag een aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering geeft en een bedrag ineens betaalt. Deze uitspraak heeft de Raad bij zijn uitspraak van 29 juli 2010 [1] bevestigd. Appellante heeft vervolgens in totaal vijfmaal verzocht om herziening van die uitspraak van de Raad. De eerste twee verzoeken zijn afgewezen en de volgende drie verzoeken zijn nietontvankelijk verklaard wegens het onredelijk laat indienen van het verzoek. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 19 juli 2018, gedaan op het vijfde verzoek. [2] Het cassatieberoep tegen deze uitspraak is door de Hoge Raad bij arrest van 12 oktober 2018 nietontvankelijk verklaard. [3] Verder heeft appellante een procedure gevoerd naar aanleiding van een e-mailbericht van 14 december 2020. De rechtbank heeft zich in die procedure onbevoegd verklaard en de Raad heeft de desbetreffende uitspraak van de rechtbank bevestigd bij uitspraak van 15 juli 2022. [4]
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak van de Raad van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, als het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Wat appellante heeft gesteld, namelijk dat het ontslagbesluit onbevoegd is genomen, dat haar diploma's en certificaten niet zijn vermeld in het ontslagbesluit en dat zij tijdens het ontslag arbeidsongeschikt was, zijn naar het oordeel van de rechtbank feiten die bij haar redelijkerwijs eerder bekend hadden moeten zijn. Appellante heeft haar verzoek om herziening onredelijk laat ingediend. Verder was er volgens de rechtbank reden om appellante te veroordelen in de proceskosten van het bestuur. Het kon haar gezien de eerdere procedures redelijkerwijs duidelijk zijn dat deze procedure volstrekt kansloos was, aldus de rechtbank.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
In de eerste plaats overweegt Raad het volgende. Appellante heeft een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2008. Zoals in 1.2 is vermeld, is tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld en heeft de Raad op dat hoger beroep beslist bij uitspraak van 29 juli 2010. Dat brengt mee dat het herzieningsverzoek aangemerkt moet worden als een verzoek om herziening van die uitspraak van de Raad en dat de Raad daarop moet beslissen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte op het verzoek beslist. Zij had het verzoek ter behandeling aan de Raad moeten doorzenden. In verband daarmee moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd, inclusief de beslissing over de proceskosten. [5]
4.2.
De Raad heeft het herzieningsverzoek in behandeling genomen als een verzoek om herziening van de genoemde uitspraak van de Raad van 29 juli 2010 en overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
4.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak [6] geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
4.5.
Aan het verzoek om herziening, zoals toegelicht in hoger beroep, is ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat het ontslagbesluit van 11 juli 2007 onbevoegd is genomen en dat appellante ten tijde van het ontslag arbeidsongeschikt was. Nu niet kan worden vastgesteld dat appellante pas minder dan een jaar vóór de datum van indiening van het herzieningsverzoek bekend is geworden met de daaraan ten grondslag gelegde gegevens en de oorspronkelijke uitspraak dateert van meer dan een jaar vóór de datum van het herzieningsverzoek, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
4.6.
In het kader van een herzieningsverzoek bestaat geen ruimte om te beslissen over een verzoek om veroordeling tot schadevergoeding. Alleen al om die reden kan dit verzoek niet worden toegewezen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat op de verzoeken zonder verder onderzoek kan worden beslist.

Conclusie en gevolgen

4.8.
De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, omdat de rechtbank ten onrechte het herzieningsverzoek zelf heeft beoordeeld. De Raad wijst het herzieningsverzoek af, evenals het verzoek om schadevergoeding.
5. Zoals uit 1.2 blijkt, is dit na de uitspraak van 29 juli 2010 de zevende vervolgprocedure over hetzelfde onderwerp: het ontslag van 2007. Na drie eerdere herzieningsverzoeken die onredelijk laat waren ingediend, is opnieuw een herzieningsverzoek gedaan dat onredelijk laat is ingediend. Dat levert kansloos procederen op. Daarmee is sprake van voortgaand kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door appellante. De Raad ziet hierin aanleiding haar ook in deze procedure te veroordelen in de proceskosten, zoals door het bestuur is verzocht. Deze kosten worden begroot op € 837,- (één punt voor het indienen van het verweerschrift) wegens verleende rechtsbijstand. Wat betreft het griffierecht geldt het volgende. Appellante is voor het hoger beroep éénmaal griffierecht verschuldigd. Ten onrechte zijn voor het hoger beroep twee zaaknummers aangemaakt (22/2810 AW en 22/2813 AW) en is tweemaal griffierecht geheven. Het zaaknummer 22/2813 AW is vervallen verklaard en het in die zaak geheven griffierecht (€ 274,-) zal aan appellante worden terugbetaald. Ook het in beroep door de rechtbank geheven griffierecht (€ 143,-) moet worden terugbetaald, aangezien de rechtbank ten onrechte de zaak in behandeling heeft genomen en uitspraak heeft gedaan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat de griffier van de rechtbank het in beroep betaalde griffierecht van € 143,- aan appellante terugbetaalt;
  • verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt appellante in de proceskosten van het bestuur tot een bedrag van € 837,-;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad een bedrag aan griffierecht van € 274,- aan appellante terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) P.W.J. Hospel
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Het verzoek om herziening heeft betrekking op een uitspraak van vóór de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) waarbij wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet zijn aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft dan, in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, artikel 8:88 (oud) van de Awb (in plaats van het huidige artikel 8:119 van de Awb) van toepassing op het verzoek om herziening.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid (oud), van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, zoals deze bepalingen luidden vóór 1 januari 2013, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.