ECLI:NL:CRVB:2010:BN3495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-375 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
  • J.Th. Wolleswinkel
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en beoordeling van een ambtenaar in het onderwijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 9 december 2008 een eerder ontslagbesluit van de Stichting Sirius heeft vernietigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 juli 2010 uitspraak gedaan. Appellante, werkzaam in het onderwijs, was in hoger beroep gegaan omdat zij het niet eens was met de beoordeling en het ontslag dat haar was opgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in het verleden al bij Sirius had gewerkt en dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen haar en de werkgever. Sirius had appellante de kans geboden om een assessment te ondergaan, maar zij had deze kans niet benut en was moeilijk bereikbaar voor de organisatie. De Raad oordeelde dat er voldoende gronden waren voor het ontslag om gewichtige redenen, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beoordeling van appellante niet onhoudbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het ontslagbesluit in stand bleven, en oordeelde dat er geen termen waren voor proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ambtenaren in het onderwijs en de noodzaak om adequaat te reageren op beoordelingsprocedures.

Uitspraak

09/375 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2008, 08/844 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Sirius (Openbaar Primair Onderwijs Amsterdam Zuidoost) (hierna: Sirius)
Datum uitspraak: 29 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Sirius heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Coppens, advocaat te Amsterdam. Sirius heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. G.J. Heussen, advocaat te Woerden, en A. de Bruijn, werkzaam bij Sirius.
II. OVERWEGINGEN
1. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over Sirius, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan een rechtsvoorganger van Sirius.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellante is in het verleden al werkzaam geweest bij Sirius en was op eigen verzoek in de jaren 2001-2005 gedetacheerd bij niet onder het gezagsbereik van Sirius vallende scholen in Amsterdam. In 2004 heeft zij gemeld weer bij Sirius te willen werken omdat het reizen tussen haar woning en haar werk haar veel tijd kostte. Aangezien Sirius op dat moment geen vacatures had en niet op de hoogte was van de kwaliteiten van appellante is toen afgesproken dat zij van 22 februari 2005 tot de zomervakantie van 2005 boventallig zou worden geplaatst op de [naam school], een school voor speciaal basisonderwijs, waarbij haar een begeleidings- en beoordelingstraject werd geboden. De in dit verband gemaakte werkafspraken hielden onder meer in dat appellante, deels als invalleerkracht, bij verschillende groepen van de school zou worden geplaatst. De directeur en een interne begeleider zouden haar regelmatig observeren en er zouden veelvuldig voortgangsgesprekken worden gehouden.
2.2. Van de 96 in even genoemde periode voor appellante aangewezen werkdagen heeft zij er 81 niet gewerkt wegens ziekte. Dit was voor Sirius reden om het begeleidings- en beoordelingstraject vanaf 4 september 2005 voort te zetten, en wel tot en met 29 maart 2006; in deze laatste periode heeft appellante 10 dagen verzuimd. In de totale periode hebben 11 observaties plaatsgevonden en zijn 15 voortgangsgesprekken gehouden. Voorts is op 29 maart 2006 een beoordeling van het functioneren van appellante opgesteld met waarderingen op een groot aantal competenties/gezichtspunten, die voor het overgrote deel onvoldoende of slecht waren. Gezien deze beoordeling vond Sirius het niet verantwoord appellante nog langer als groepsleerkracht in te zetten.
Op 10 mei 2006 is een gesprek gehouden waarin appellante haar bedenkingen tegen de beoordeling kon uiten. Bij brief van 22 mei 2006 heeft Sirius appellante onder meer meegedeeld dat zij zo mogelijk in goed overleg met appellante tot een structurele oplossing van de gerezen problemen wilde komen. De beoordeling is nadien ongewijzigd vastgesteld.
2.3. Bij brief van 13 november 2006 heeft Sirius appellante de mogelijkheid geboden om haar competenties en eventuele ontwikkelingsmogelijkheden in haar functioneren als groepsleerkracht te laten onderzoeken door middel van een ontwikkelassessment. Appellante kreeg twee weken de gelegenheid om te laten weten of zij hiermee instemde.
Bij brief van 1 december 2006 heeft Sirius genoemd aanbod op verzoek van appellante nog toegelicht. Bij brief van 3 januari 2007 heeft Sirius bevestigd dat appellante had ingestemd met het aanbod. Vervolgens heeft Sirius in januari 2007 drie maal een brief aan appellante gezonden om contact met haar op te nemen voor het maken van verdere afspraken; op geen van deze brieven heeft appellante gereageerd. Na een vierde brief heeft de gemachtigde van appellante op 1 februari 2007 telefonisch aan Sirius bericht dat appellante afziet van deelname aan een ontwikkelassessment. Verzoeken om een schriftelijke bevestiging hiervan bleven onbeantwoord. Op 4 april 2007 hebben partijen overleg gevoerd om een oplossing te bereiken voor de bestaande impasse. Dit heeft niet tot enig resultaat geleid. Voorts heeft Sirius bij brief van 11 mei 2007 meegedeeld te willen overleggen over een vertrekregeling. Pas bij brief van 1 juni 2007 heeft de gemachtigde van appellante hierop laten weten op dat moment geen mogelijkheden voor overleg te zien.
2.4. Sirius heeft hierin aanleiding gezien appellante bij brief van 20 juni 2007 het voornemen kenbaar te maken haar met toepassing van artikel 4.7, aanhef en onder k, van de CAO Primair Onderwijs 2006-2008 ingaande 1 augustus 2007 te ontslaan wegens gewichtige redenen. Volgens Sirius was geleidelijk een onherstelbare vertrouwensbreuk/ impasse tussen beide partijen ontstaan. Nadat appellante op dit voornemen had gereageerd, heeft Sirius haar bij besluit van 11 juli 2007 ontslag verleend overeenkomstig het voornemen. Bij het bestreden besluit van 24 januari 2008 heeft Sirius na door appellante daartegen gemaakte bezwaren de ten aanzien van haar vastgestelde beoordeling alsmede het ontslagbesluit van 11 juli 2007 gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het ontslagbesluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven en bepaald dat Sirius appellante ter zake van het ontslag een aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering geeft en een bedrag ineens betaalt als nader omschreven. Blijkens de overwegingen van deze uitspraak was de rechtbank van oordeel dat Sirius het bezwaar van appellante tegen de beoordeling terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft verder als haar oordeel gegeven dat de verhouding tussen partijen onherstelbaar verstoord is geraakt en dat Sirius daarom bevoegd was appellante te ontslaan als geschied. Tevens heeft de rechtbank echter vastgesteld dat aan het ontslag ten onrechte geen aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering is verleend. In zoverre diende het beroep volgens de rechtbank gegrond te worden verklaard. De rechtbank heeft op dit onderdeel zelf in de zaak voorzien als hiervoor aangegeven.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Omvang van het geding
4.1.1. Ter zitting is vanwege Sirius de stelling opgeworpen dat het hoger beroep alleen is gericht tegen de aangevallen uitspraak in zoverre deze betrekking heeft op het ontslag-besluit. Pas na het verstrijken van de voor het instellen van dit beroep voorgeschreven termijn heeft appellante er blijk van gegeven die uitspraak ook te willen aanvechten in zoverre deze ziet op de beoordeling.
4.1.2. De Raad overweegt hierover dat appellante in haar hogerberoepschrift opmerkt het op “nog nader aan te vullen gronden oneens (te zijn) met de beschikking van verweerder” en verzoekt de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Hieruit blijkt niet van een beperking als door Sirius bedoeld. Weliswaar heeft appellante als “voorlopige grond” aangevoerd “dat de Rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de gevolgen van het ontslagbesluit in stand blijven en het gegeven ontslag per 1 augustus 2007 gehandhaafd blijft” maar ook daarin is onvoldoende gelegen voor het aannemen van een dergelijke beperking, mede omdat aangekondigd is dat de gronden nog zullen worden aangevuld. De Raad gaat daarom niet met de stelling van Sirius mee. Hij heeft daarbij betrokken dat het dictum van de aangevallen uitspraak onvolledig is, zoals uit het hiervóór onder 3 vermelde is af te leiden; ten onrechte is in dit dictum het deel van het bestreden besluit dat de beoordeling betreft onvermeld gebleven.
4.2. De beoordeling
4.2.1. De rechtbank heeft onder 2.3.2 van de aangevallen uitspraak de hier door de rechter aan te leggen toets zoals deze blijkt uit de rechtspraak van de Raad, juist omschreven.
Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank zich voorts op het standpunt gesteld dat de beoordeling niet onhoudbaar is. Onder de gedingstukken bevinden zich de verslagen van de observaties en de met appellante gehouden voortgangsgesprekken alsmede het verslag van een functioneringsgesprek van 9 februari 2006. Uit deze verslagen komt heel duidelijk naar voren dat appellante geen greep heeft op de aan haar toevertrouwde groepen, dat er gebrek is aan orde en structuur in de klas en dat appellante onvoldoende in staat is op de juiste wijze onderwijs te geven en met de kinderen om te gaan.
4.3. Het ontslag
4.3.1. Uit onder meer de verslagen van de voortgangsgesprekken blijkt dat appellante op haar tekortkomingen is gewezen en dat zij geruime tijd de gelegenheid heeft gekregen te proberen verbetering in haar functioneren aan te brengen. Zij is hierin evenwel niet geslaagd. De Raad ziet onvoldoende aanleiding te oordelen dat dit voornamelijk is toe te schrijven aan het feit dat appellante wekelijks aan verschillende groepen moest lesgeven. Vóór aanvang van de werkzaamheden had appellante ook met dit laatste ingestemd. Voorts is het externe advies van 23 november 2005 niet van zodanige aard en strekking dat Sirius zich gedwongen moest achten appellante onder wat gewijzigde omstandigheden een herkansing te geven. In dit advies is ook opgenomen dat Sirius zich enorm heeft ingespannen om de procedure zorgvuldig te doen verlopen en dat een langdurig en intensief traject is gevolgd.
4.3.2. Sirius is niet overgegaan tot het geven van ongeschiktheidsontslag maar heeft appellante nog de gelegenheid geboden een assessment te ondergaan. De Raad stemt in met de overwegingen die de rechtbank aan deze aangelegenheid heeft gewijd. Niet valt in te zien dat appellante goede argumenten had om een assessment af te wijzen. Appellante had moeten begrijpen dat dit haar laatste kans was maar heeft deze voorbij laten gaan. Zij hield zich niet of nauwelijks bereikbaar voor Sirius. Gelet op deze gang van zaken bestond voldoende grond om tot ontslag om redenen van gewichtige aard te besluiten. Op dit punt bestond dus geen belemmering voor de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
4.4. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) K. Moaddine.
HD