In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de verlenging van de diplomatermijn voor beroepsonderwijs. Appellante, die sinds 1 april 2008 studiefinanciering ontvangt, had een verzoek ingediend voor verlenging van haar diplomatermijn vanwege bijzondere omstandigheden van structurele aard, waaronder medische problemen. De minister had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante stelde in hoger beroep dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat niet aan de voorwaarden voor verlenging was voldaan. De Raad benoemde een onafhankelijk deskundige, die concludeerde dat de studievertraging van appellante volledig aan haar medische problemen was toe te schrijven. De deskundige had vastgesteld dat appellante te maken had met een combinatie van psychische problemen die haar studievoortgang negatief beïnvloedden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat niet aan alle toepassingsvoorwaarden voor verlenging van de diplomatermijn was voldaan. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De Raad besloot dat de diplomatermijn met vijf jaren moest worden verlengd, in overeenstemming met de Wsf 2000. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 3.348,-.