ECLI:NL:RBDHA:2024:22

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
23_2420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de diplomatermijn van een mbo-student

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beoordeeld. Eiser, die een mbo-opleiding van niveau 3 volgt, heeft een beroep ingesteld omdat hij vanaf februari 2023 € 45,41 per maand moet betalen, aangezien zijn diplomatermijn is verstreken. Dit besluit is genomen op 13 januari 2023 en is bevestigd in het bestreden besluit van 17 februari 2023. Eiser stelt dat zijn diplomatermijn is verstreken door persoonlijke omstandigheden en vraagt om verlenging van deze termijn.

De rechtbank heeft op 16 november 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank stelt vast dat de diplomatermijn is verstreken omdat eiser niet binnen tien jaar na de eerste toekenning van studiefinanciering een diploma heeft behaald. De wetgeving, zoals vastgelegd in artikel 4.9 van de Wet studiefinanciering 2000, bepaalt de duur van de diplomatermijn en deze is niet het gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat de mededeling over de verstreken diplomatermijn een feit is dat voortvloeit uit de wet en geen rechtsgevolg heeft.

Eiser kan alleen een verlenging van de diplomatermijn aanvragen door een aparte procedure te volgen, zoals beschreven in artikel 4.14 van de Wet studiefinanciering 2000. De rechtbank wijst erop dat eiser in het bestreden besluit is gewezen op deze mogelijkheid en dat hij contact moet opnemen met zijn onderwijsinstelling voor het benodigde aanvraagformulier. Aangezien eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Dit betekent dat het besluit van de minister in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder dat eiser vanaf februari 2023 € 45,41 per maand moet betalen omdat zijn diplomatermijn is verstreken.
1.1.
Verweerder heeft dit bepaald in een besluit van 13 januari 2023. Met het bestreden besluit van 17 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser volgt een mbo-opleiding van niveau 3. Doordat de diplomatermijn is verstreken wordt de aan eiser toegekende prestatiebeurs niet omgezet in een gift. [1] Volgens eiser is de diplomatermijn verstreken door persoonlijke omstandigheden.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser wijst erop dat het aan tegenslagen is te wijten dat hij zijn diploma niet binnen de diplomatermijn heeft gehaald. Het gaat daarbij om tegenslagen in de persoonlijke sfeer en om tekortkomingen van de onderwijsinstelling. Omdat hij binnen afzienbare tijd zijn diploma kan behalen en een studieschuld belastend voor hem is, heeft hij in bezwaar verzocht om verlenging van de diplomatermijn met enkele maanden.
Wat zijn de regels?
4. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Vast staat dat de diplomatermijn is verstreken, omdat eiser niet binnen tien jaar nadat hij voor eerst studiefinanciering ontving een afsluitend diploma heeft behaald. De wetgever heeft de duur van de diplomatermijn in artikel 4.9 van de Wsf 2000 vastgesteld. De duur van de diplomatermijn is het gevolg van deze wettelijke bepaling en niet van het bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder alleen het bedrag bepaald dat eiser per maand moet terugbetalen in de genoemde maanden. De mededeling in het bestreden besluit dat de diplomatermijn is verstreken is dan ook een correct weergegeven feit dat voortvloeit uit de wet. De mededeling heeft daarom geen rechtsgevolg en kan dan ook niet worden aangevochten in deze procedure.
5.1.
De door eiser gewenste verlenging van de diplomatermijn kan hij alleen krijgen als hij een aanvraag doet om toepassing van artikel 4.14 van de Wsf 2000. Dit artikel maakt het mogelijk de termijn te verlengen als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor eiser zijn studie niet kon afronden binnen die termijn. Deze aanvraag moet worden gedaan op een apart formulier en dit kan niet met een verzoek in het bezwaarschrift in deze procedure, zoals eiser heeft gedaan.
5.2.
In het bestreden besluit is eiser gewezen op de genoemde mogelijkheid een verlenging van de diplomatermijn aan te vragen. Verweerder heeft daarover toegelicht dat eiser voor een aanvraag om verlenging contact moet opnemen met zijn onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling beschikt over het benodigde aanvraagformulier. In het verweerschrift heeft verweerder aanvullend toegelicht dat uit een verklaring van de onderwijsinstelling moet blijken dat is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de diplomatermijn. Als medische omstandigheden een rol hebben gespeeld moet hiervoor ook een verklaring van een arts worden overgelegd. [2]
5.3.
Wanneer eiser met het genoemde formulier een aanvraag indient, zal verweerder beoordelen of de door eiser naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden aanleiding geven voor verlenging van de diplomatermijn. [3] Tegen het besluit van verweerder op die aanvraag kan eventueel bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld.
5.4.
Nu eiser verder geen gronden heeft gericht tegen het bestreden besluit, is er geen reden om dit verder te beoordelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
2 januari 2024.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet studiefinanciering 2000 (zoals die gold op 17 februari 2023)
Artikel 4.9. Diplomatermijn beroepsonderwijs
De diplomatermijn beroepsonderwijs is een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst prestatiebeurs beroepsonderwijs is toegekend.
Artikel 4.10. Omzetting in gift bij afstuderen binnen diplomatermijn
1. Indien een mbo-student binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de aan hem ingevolge artikel 4.7, eerste lid, toegekende prestatiebeurs beroepsonderwijs omgezet in een gift.
Artikel 4.14. Bijzondere omstandigheden
1. Indien een mbo-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt deze termijn verlengd met de duur van die bijzondere omstandigheden.
(…)
5. Onze Minister stelt op aanvraag van de mbo-student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de mbo-student is ingeschreven.

Voetnoten

1.Artikel 4.10, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2.Artikel 4.14, vijfde lid, van de Wsf 2000.
3.Het voor de beoordeling van een aanvraag om verlenging van de diplomatermijn relevante toetsingskader volgt onder meer uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:818 (onder 5.2).