ECLI:NL:CRVB:2023:769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
21/2305 + 21/2306 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en indicatie banenafspraak met betrekking tot arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op basis van het oordeel dat zij over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank had de beslissing van het Uwv bekrachtigd, waarbij werd gesteld dat de medische en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat appellante in staat was om ten minste vier uur per dag te werken.

Appellante, geboren in 1984, heeft diverse fysieke en psychische klachten, waaronder PTSS en fibromyalgie. In hoger beroep voerde zij aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten en de diagnose Bechterew. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd en dat de rechtbank deze gronden overtuigend had weerlegd. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante beschikt over arbeidsvermogen en dat de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht was afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen en de rol van de verzekeringsartsen in het beoordelingsproces. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21 2305 WAJONG, 21/2306 WAJONG

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juni 2021, 19/4618 en 19/4619 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via een videoverbinding, plaatsgevonden op
15 maart 2023. Appellante is verschenen, vergezeld door haar moeder en bijgestaan door
mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 1984, heeft met een door het Uwv op
14 november 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante is bekend met fysieke en psychische klachten, waaronder buikklachten, botklachten en PTSS. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 22 februari 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante over arbeidsvermogen beschikt. Bij afzonderlijk besluit van 22 februari 2019 heeft het Uwv geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een indicatie banenafspraak, omdat zij het wettelijk minimumloon kan verdienen.
1.2.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv de door appellante tegen de besluiten van 22 februari 2019 ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat, nu appellante op [geboortedag] 2002 achttien jaar is geworden, sprake is van een zogenoemde laattijdige aanvraag. Omdat appellante haar aanvraag beoordeling arbeidsvermogen na 1 januari 2015 heeft ingediend, is de Wajong zoals die geldt vanaf 1 januari 2015 van toepassing.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische en arbeidskundige onderzoeken op een
voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waren bekend met het ziektebeeld van appellante en hebben de aanwezige medische informatie bij hun conclusie betrokken. Zij waren ook bij de hoorzitting aanwezig. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gegeven aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank afgeleid dat zij rekening heeft gehouden met de beperkingen die appellante heeft op fysiek en op psychisch gebied. De in juni 2019 gestelde diagnose Bechterew is ook meegenomen, maar deze leidde niet tot meer beperkingen dan de al aangenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport opgesomd welke medicatie appellante gebruikt en deze daarbij meegenomen. Verder heeft zij het dagverhaal van appellante voldoende uitgebreid uitgevraagd. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie. Blijkens het rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis genomen van de medische informatie van de behandelaars en deze bij de beoordeling betrokken. Verder heeft zij meegewogen dat appellante vrijwilligerswerk doet gedurende circa twee uur per dag/tien uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kon op grond hiervan tot de conclusie komen dat appellante ten minste vier uur per dag (al dan niet verdeeld over de dag) belastbaar is, aldus de rechtbank. Appellante heeft volgens de rechtbank haar standpunt niet met (nieuwe) objectieve medische gegevens onderbouwd, zodat dit standpunt tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal heeft gelegd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Uwv het arbeidsvermogen ten tijde van de aanvraag heeft beoordeeld en niet, althans niet expliciet, het arbeidsvermogen op de datum in geding ([geboortedag] 2002). Nu ook is geoordeeld dat de problematiek waaruit de beperkingen voortvloeien al aanwezig was op achttienjarige leeftijd en niet gebleken is dat de beperkingen van appellante meeromvattend waren op achttienjarige leeftijd, kan echter (ook) arbeidsvermogen op de datum in geding worden aangenomen. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag ligt bij de aanvrager. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat is voldaan aan de criteria voor arbeidsvermogen en dat appellante met inachtneming van de beperkingen die zij ondervindt in staat is om een eenvoudige taak uit te voeren, zoals de geselecteerde taak beleggen van broodjes. De rechtbank heeft overwogen dat dit geen solitaire functie is en dat deze wordt verricht in aanwezigheid van collega’s.
2.3.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering en evenmin voor een indicatie banenafspraak.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar lichamelijke en psychische klachten door het Uwv zijn onderschat en dat onvoldoende rekening is gehouden met de diagnose Bechterew in combinatie met de PTSS. Appellante heeft informatie van de reumatoloog van 31 maart 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat de diagnose fibromyalgie in 2016 is gesteld. Appellante is van mening dat zij niet gedurende vier uur per dag belastbaar is en dat een urenbeperking is aangewezen, gelet op het dagverhaal, het verstoorde dag- en nachtritme en het gebruik van Xanax en Gabapentine, met als bijwerking sedatie en slaperigheid. Zij beschikt over verminderde recuperatiemogelijkheden ten gevolge van de ziekte van Bechterew en de PTSS. Ter zitting heeft appellante voorts medegedeeld dat de weigering van een indicatie banenafspraak niet meer in geschil is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellante voldoet aan de voorwaarde dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de onderzoeken van het Uwv voldoende zorgvuldig zijn geweest. De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat appellante ten minste vier uur per dag (al dan niet over de dag verdeeld) belastbaar is. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Het standpunt van appellante dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de diagnose fybromyalgie, slaagt niet. Dat in 2016 de diagnose fybromyalgie is gesteld, maakt de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen niet anders. Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv is gericht op het vaststellen van objectiveerbare medische beperkingen. Of aan deze beperkingen een diagnose ten grondslag ligt, is daarbij niet van doorslaggevend belang. Uit het dossier is niet gebleken dat de verzekeringsartsen de lichamelijke en psychische klachten van appellante hebben onderschat.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht tot de conclusie is gekomen dat appellante beschikt over arbeidsvermogen en dus terecht de aanvraag om een Wajong-uitkering heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) K.M. Geerman