ECLI:NL:CRVB:2023:751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
21 / 4180 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor contra-expertise in het kader van Ziektewet

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een contra-expertise door een medisch deskundige. De appellant had op 25 maart 2020 bij het college bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een contra-expertise, omdat hij tegen de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) een procedure had lopen. Het college heeft de aanvraag op 30 maart 2020 afgewezen, en deze afwijzing is later in bezwaar bevestigd. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 25 april 2023 geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was. De Raad heeft overwogen dat de kosten voor het inschakelen van een medisch deskundige niet noodzakelijk zijn, omdat de procedure bij de bestuursrechter voldoende waarborgen biedt. De Raad heeft benadrukt dat de enkele wens van de appellant om zijn positie te versterken in het geschil met het bestuursorgaan niet voldoende is om de kosten noodzakelijk te achten. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en bepaald dat de appellant geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

21/4180 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 oktober 2021, 20/2974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf (college)
Datum uitspraak: 25 april 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft partijen bij brief van 10 februari 2023 laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en ook dat de Raad een zitting niet nodig vindt. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Partijen hebben niet binnen de hen gegeven termijn verklaard dat zij gebruik willen maken van dat recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een contra-expertise door een medisch deskundige. De aanvraag is afgewezen omdat de kosten niet noodzakelijk zijn. Appellant vindt de kosten wel noodzakelijk. Hij krijgt daarin geen gelijk.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 25 maart 2020 bij het college bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van een contra-expertise. Appellant had tegen de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) een procedure aanhangig gemaakt. In hoger beroep zag de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een medisch deskundige. Appellant wil om die reden zelf een medisch deskundige inschakelen
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 september 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten van een in een ZW-procedure in te brengen contra-expertise niet noodzakelijk zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van appellant
3. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat de procedure bij de bestuursrechter en de daarmee samenhangende kosten noodzakelijk zijn.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De rechtbank en het college hebben terecht gewezen op vaste rechtspraak van de Raad. [1] De Raad heeft daarin overwogen dat de enkele wens tot versterking van de eigen positie in een geschil met een bestuursorgaan niet maakt dat de kosten voor het inschakelen van een medisch deskundige noodzakelijk zijn. De bezwaarprocedure met betrekking tot een ZW-uitkering geldt als een met voldoende waarborgen omklede procedure, waarin een betrokkene het standpunt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan betwisten, zijn argumenten naar voren kan brengen en deze zo nodig kan onderbouwen met al voorhanden zijnde gegevens. Indien echter op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat er geen equality of arms tussen het bestuursorgaan en de betrokkene bestaat, dan zal in (hoger) beroep de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld. Het is aan de bestuursrechter in de desbetreffende procedure om een eventuele onevenwichtigheid in de bewijspositie tussen betrokkene en het bestuursorgaan weg te nemen. Dit betekent ook dat wapenongelijkheid aan de orde dient te worden gesteld in de procedure waarin schending van dat beginsel dreigt en dat het aan de rechter in die procedure is om een eventuele onevenwichtigheid in bewijspositie te herstellen. De omstandigheid dat de Raad in de procedure over de ZW-uitkering geen deskundige heeft benoemd, leidt er niet toe dat de kosten voor de contra-expertise alsnog noodzakelijk moeten worden geacht. Dit wijst er juist op dat de Raad in die procedure van oordeel was dat van wapenongelijkheid geen sprake was en het inschakelen van de deskundige door appellant alleen dient ter versterking van de eigen positie in die procedure. Dit betekent dat die kosten niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. [2] De enkele niet onderbouwde stelling dat de kosten wel noodzakelijk zijn, geeft geen aanleiding hier van de genoemde vaste rechtspraak af te wijken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) B. Beerens

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 29 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:809 en van 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1450.
2.Vergelijk de uitspraak van 25 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1992.