ECLI:NL:CRVB:2020:1992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
18/4244 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor contra-expertise in het kader van Wajong-procedure

In deze zaak heeft appellante, die sinds 2015 een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een contra-expertise. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Hoorn, omdat de kosten volgens hen niet noodzakelijk waren voor de Wajong-zaak van appellante. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij stelde dat de bezwaar- en beroepsprocedures voldoende waarborgen bieden en dat de kosten voor een contra-expertise voor eigen rekening komen. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij niet over de middelen beschikt om een deskundige in te schakelen en dat dit in strijd is met het beginsel van 'equality of arms', zoals uiteengezet in het arrest Korošec van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante niet heeft aangetoond dat de kosten van de contra-expertise noodzakelijk zijn. De Raad heeft eerder geoordeeld dat dergelijke kosten niet noodzakelijk zijn, omdat de betrokkene zijn argumenten kan onderbouwen met medische stukken uit de behandelend sector. De Raad heeft vastgesteld dat appellante voldoende ruimte heeft gehad om haar standpunt te betwisten en dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4244 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 10 juli 2018, 18/1047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (college)
Datum uitspraak: 25 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brief van 2 juli 2020 verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Het college heeft desgevraagd niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 2015 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Zij heeft op 7 september 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een contra-expertise. Zij heeft daarbij, voor zover hier van belang, vermeld dat zij in het kader van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) verwikkeld is in een procedure tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en dat zij, in de desbetreffende aanhangige hoger beroepszaak (Wajong-zaak) bij de Raad, in de gelegenheid is gesteld haar standpunt met een medisch rapport te onderbouwen maar dat zij daartoe de middelen niet heeft.
1.2.
Bij besluit van 1 november 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 februari 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten van een contra-expertise in de
Wajong-zaak van appellante niet noodzakelijk zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures gelden in beginsel als met voldoende waarborgen omklede procedures, waarin de betrokkene het standpunt van het bestuursorgaan kan betwisten, zijn argumenten naar voren kan brengen en deze zo nodig kan onderbouwen met al voorhanden zijnde gegevens. Voor het daarnaast op eigen initiatief inschakelen van een deskundige zal, vooruitlopend op de heroverweging in bezwaar en de beoordeling in (hoger) beroep, als regel geen aanleiding bestaan. Naar vaste rechtspraak van de Raad vormt de enkele wens tot versterking van de eigen positie in een geschil met een bestuursorgaan geen toereikende grond voor inschakeling van een deskundige. De betrokkene zal voor het al dan niet zelf inschakelen van een medisch adviseur voor het verrichten van een contra-expertise een eigen afweging moeten maken, waarbij de kosten daarvan in beginsel voor eigen rekening en risico komen en niet zonder meer kunnen worden afgewenteld op het college in het kader van de bijzondere bijstandsverlening. De bestuursrechter heeft ingevolge artikel 8:75 van de Awb de mogelijkheid om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waaronder begrepen de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Daarvan zal sprake kunnen zijn indien de inbreng van die deskundige wezenlijk aan de beoordeling van de zaak in bezwaar en/of beroep heeft bijgedragen. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten af te wijken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellante al voorhanden gegevens heeft kunnen verstrekken en ook heeft verstrekt. Dat appellante nu bij de laatste instantie is aanbeland en dat de Raad vooralsnog geen aanleiding ziet om zelf een deskundige in te schakelen, maakt niet dat de kosten voor een contra-expertise noodzakelijk moeten worden geacht. Datzelfde geldt voor het gegeven dat appellante al geruimde tijd op bijstandsniveau leeft.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante betwist dat de bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures in het kader van haar afgewezen Wajong-aanvraag in beginsel met voldoende waarborgen zijn omkleed. Uit de uitspraak van de rechtbank
Noord-Holland in de Wajong-procedure (uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3108) blijkt dat appellante gegevens over moet leggen die alleen kunnen worden verkregen door middel van het inschakelen van een medisch deskundige. De al ingebrachte gegevens waren volgens de rechtbank onvoldoende en er zijn geen andere gegevens voorhanden. Zij heeft in hoger beroep tegen die uitspraak de Raad verzocht om een deskundige te benoemen, maar de Raad heeft dat verzoek afgewezen. Omdat appellante niet beschikt over de middelen voor de kosten van een contra-expertise gaat de overweging van de rechtbank, dat appellante deze kosten vergoed kan krijgen ingevolge artikel 8:75 van de Awb, niet op. Als gevolg van haar inkomenspositie is er derhalve geen sprake van ‘equality of arms’. In lijn met het arrest ‘Korošec’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212), is haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het inschakelen van een medisch deskundige ten onrechte afgewezen. Appellante dient immers wel over de middelen te kunnen beschikken waarvan zij een medisch deskundige in kan schakelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de door appellante gevraagde kosten van een
contra-expertise noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Het ligt op de weg van appellante als aanvrager van bijzondere bijstand om die noodzaak aannemelijk te maken. Appellante is daarin niet geslaagd.
4.2.
De Raad heeft eerder over bijzondere bijstand voor de kosten van het verrichten van een contra-expertise in een arbeidsongeschiktheidsprocedure geoordeeld dat de kosten van een contra-expertise niet noodzakelijk zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD1529 en 3 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:637). De betrokkene kan zijn argumenten immers zo nodig onderbouwen met medische stukken uit de behandelend sector. Dat geldt ook voor appellante. Anders dan zij stelt blijkt uit de uitspraak van de rechtbank in de Wajong-procedure niet dat zij stukken moet overleggen die alleen kunnen worden verkregen door middel van het inschakelen van een deskundige. De rechtbank heeft in die procedure overwogen dat wat appellante in die procedure had aangevoerd, niet kon afdoen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het arrest Korošec volgt niet dat appellante in haar Wajong-zaak zonder meer dient te beschikken over deskundig tegenadvies ter bestrijding van het advies van de verzekeringsarts van het Uwv (vergelijk in die zin ook de uitspraak van 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1450). De kern van het beginsel van de equality of arms, wapengelijkheid, is erin gelegen dat slechts als evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen wapengelijkheid tussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld. Zoals volgt uit de uitspraken van de Raad van 5 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:837) en 23 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1450) dient wapenongelijkheid aan de orde te worden gesteld in de procedure waarin schending van dat beginsel dreigt en is het aan de rechter in die procedure om een eventuele onevenwichtigheid in bewijspositie te herstellen. De omstandigheid dat de rechter in de Wajong-procedure er vervolgens niet voor kiest een deskundige te benoemen, leidt er niet toe dat de kosten voor de contra-expertise alsnog noodzakelijk moeten worden geacht. Het was aan de rechter in de Wajong-procedure om zo nodig in het belang van de wapengelijkheid tot benoeming van een deskundige over te gegaan. Uit het feit dat deze hiertoe niet is overgegaan volgt dat het inschakelen van de deskundige door appellante enkel dient ter versterking van de eigen positie in het geschil met het Uwv en is dus niet noodzakelijk in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S. Azaouagh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend). S. Azaouagh