ECLI:NL:CRVB:2023:672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
21/4220 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsvermogen en Wajong-uitkering met betrekking tot psychiatrische problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het verzoek om een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellant, geboren in 2001, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering vanwege depressie- en agressieklachten. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat appellant over arbeidsvermogen beschikt en in staat is om ten minste vier uur per dag te werken. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft gevolgd. Appellant betwist in hoger beroep dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat zijn psychische problematiek ernstig is onderschat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte, omdat hij op de relevante datum over arbeidsvermogen beschikte. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

21 4220 WAJONG

Datum uitspraak: 12 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 oktober 2021, 21/489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023. Namens appellant is
mr. De Jong verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 6 april 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant belemmeringen in het dagelijks leven ondervindt wegens depressie- en agressieklachten en dat hij vanaf februari 2017 last heeft van deze klachten. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 9 april 2020 de aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 april 2020 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in bezwaar geconcludeerd dat appellant beschikt over arbeidsvermogen, zodat geen recht bestaat op een Wajong-uitkering. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 10 december 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 15 december 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij niet vier uur per dag kan werken. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
10 december 2020 waarin wordt toegelicht dat sprake is van complexe problematiek met forse klachten, waardoor appellant beperkingen ervaart in zijn dagelijks leven en werk. Onder verwijzing naar de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter geconcludeerd dat er geen medische indicatie is voor een beperkte duurbelastbaarheid, omdat geen sprake is van een onderliggende ernstige energetische aandoening of van een verminderde beschikbaarheid. Appellant ligt veel in bed, maar vanuit de aard van de problematiek is hiervoor geen medische indicatie aanwezig. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd die de rechtbank reden heeft gegeven voor twijfel aan de juistheid van deze beoordeling.
2.2.
Ook het standpunt van appellant dat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden wordt door de rechtbank niet gevolgd. Appellant heeft zijn school kunnen afronden met een stage en aansluitend heeft hij bij hetzelfde bedrijf op contractbasis gewerkt. In de gedingstukken heeft de rechtbank geen onderbouwing gevonden voor de stelling van appellant dat hij geen gezag accepteert of geen afspraken kan maken en nakomen. Ook blijkt uit de stukken niet dat appellant in de tijd dat hij stage liep en werkte, periodes van maanden niet aan het werk was, zoals hij ter zitting heeft verklaard. In de verklaring van de stagebegeleidster van appellant, die is opgenomen in het rapport van de arbeidsdeskundige van 26 augustus 2020, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant niet in een arbeidsorganisatie zou kunnen functioneren. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat uit de brief van 10 februari 2020, waarin appellant en de werkgever zich akkoord verklaren met de beëindiging van het contract, blijkt dat er problemen waren met de houding en het gedrag van appellant op de werkvloer, maar dat dit onvoldoende is om de conclusie te dragen dat hij in het geheel niet zou kunnen functioneren binnen een arbeidsorganisatie. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt, daarom gevolgd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische problematiek ernstig is onderschat, waardoor het Uwv ten onrechte heeft geoordeeld dat hij minimaal vier uur per dag belastbaar is en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een huisartsenjournaal ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen had op de dag dat hij achttien jaar is geworden. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant vier uur per dag belastbaar is, wordt gevolgd. Het door appellant overgelegde huisartsenjournaal biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Ook ten aanzien van de basale werknemersvaardigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de conclusies van het Uwv gevolgd kunnen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 december 2020 toegelicht dat uit overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de dossiergegevens en de eigen bevindingen bij het onderzoek is gebleken dat appellant, gelet op het gevolgde stage- en werktraject opdrachten van de werkgever accepteert, begrijpt, onthoudt en uitvoert zoals ze bedoeld zijn door de opdrachtgever. Het gegeven dat appellant steeds meer problemen kreeg op de werkvloer, waarbij de invloed van negatieve privé-factoren anamnestisch een grote rol speelde, neemt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet weg dat appellant per de datum in geding afspraken met derden kan nakomen en gezag en regels accepteert. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om deze conclusies niet te volgen. De stelling van appellant dat hij bij zijn verschillende werkgevers ernstig disfunctioneerde, heeft hij niet met nadere stukken onderbouwd. Ook heeft hij geen medische informatie overgelegd waarin aanleiding wordt gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het door appellant overgelegde huisartsenjournaal wordt weliswaar anamnestisch gesproken over agressieproblemen, maar uit het journaal blijkt niet dat er sprake is van zodanig ernstige psychiatrische problematiek dat geoordeeld moet worden dat appellant niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.4.
Gelet op wat in 4.3. is overwogen, heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar