ECLI:NL:CRVB:2023:67

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
21/3260 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en ontwikkelmogelijkheden appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de appellant, geboren in 2002, op het moment van de beoordeling geen arbeidsvermogen heeft omdat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, en dat er nog ontwikkelmogelijkheden zijn. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat de informatie van de betrokken instanties, waaronder Reinaerde en MEE, voldoende onderbouwt dat er mogelijkheden zijn voor de appellant om in de toekomst basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen. De Raad bevestigt dat de beoordeling van het Uwv correct is en dat de appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat niet is uitgesloten dat hij nog ontwikkelmogelijkheden heeft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 3260 WAJONG

Datum uitspraak: 12 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2021, 20/4110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.C.A. Stallen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2022. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn vader en bijgestaan door mr. H. Sala, opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 31 maart 2020
ontvangen formulier een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Bij zijn aanvraag heeft hij stukken gevoegd, waaronder een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) van het zorgkantoor en een diagnostisch verslag van Centrum voor diagnostiek en behandeling Reinaerde (Reinaerde). Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Hierbij is nadere informatie betrokken van Reinaerde en van MEE. Vastgesteld is dat appellant geen arbeidsvermogen heeft omdat hij op het moment van beoordelen niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Tevens is vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, omdat uit de overgelegde informatie blijkt dat er nog mogelijkheden zijn om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen. Bij besluit van 18 juni 2020 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 18 juni 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant op dit moment niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
De diagnose is een licht verstandelijke beperking met disharmonisch profiel. Er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden. Uit de informatie van Reinaerde blijkt dat appellant op sociaal-emotioneel gebied op een lager niveau functioneert dan op basis van zijn intelligentie verwacht zou worden, vergelijkbaar met een ontwikkelingsleeftijd van 3-7 jaar. Door dit verschil is het risico van overvraging groot. Deze beperkingen zijn blijvend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich daardoor vinden in de visie van de ambulant begeleider van Reinaerde dat te verwachten is dat een aantal bekwaamheden in de toekomst, als gevolg van deze aandoening, niet gaat toenemen. Er zijn echter ook aspecten waarbij ontwikkeling in de toekomst mogelijk is, waardoor de ontwikkeling van zelfstandigheid en basale werknemersvaardigheden te verwachten is. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op het diagnostisch verslag van Reinaerde waaruit blijkt dat de praktische vaardigheden van appellant zich aan het ontwikkelen zijn en dat hier met stimulans nog meer in aangeleerd kan worden. Ook het leren lezen en schrijven zou gezien het niveau van intelligentie van appellant mogelijk haalbaar zijn. Het volgen van dagbesteding met begeleiding en ondersteuning in de dingen die het dagelijks leven van hem vraagt, wordt als eerste stap gezien en meer passend dan het uitvoeren van arbeidsgerelateerde werkzaamheden. Met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat op basis van deze informatie niet is uit te sluiten dat ontwikkeling van arbeidsvermogen in de toekomst tot de mogelijkheden behoort.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de mogelijkheden van appellant om zich verder te ontwikkelen inzichtelijk gemotiveerd. Anders dan appellant heeft gesteld, blijkt volgens de rechtbank uit de informatie van Reinaerde niet dat dagbesteding het hoogst haalbare zou zijn voor appellant. In het diagnostisch verslag van Reinaerde staat dat dagbesteding een mooie eerste stap is, maar niet wordt uitgesloten dat appellant de dagbesteding zal ontgroeien. Of het voor appellant mogelijk is om in de toekomst te werken wordt juist opengelaten. De toelichting van de ambulent hulpverlener van appellant ter zitting dat de dagbesteding voor een deel is gericht op een zinvolle dagindeling, maar ook op een verdere ontwikkeling van appellant, sluit aan bij wat het Uwv als ontwikkelmogelijkheden ziet. Het Uwv ziet het vergroten van zelfvertrouwen, het omgaan met onbekenden, het verbeteren van tussenmenselijke interactie en relaties als verbetermogelijkheden. Dit zou volgens het Uwv kunnen leiden tot basale werknemersvaardigheden, aangezien appellant met een dergelijke ontwikkeling ook beter in staat is om afspraken te maken met een werkgever, wat momenteel juist het grootste obstakel is. Uit de informatie van Reinaerde blijkt dat grote stappen niet worden verwacht en dat appellant een bepaald plafond heeft. Begeleiding en ondersteuning zullen waarschijnlijk nodig blijven, maar ook wordt uitgegaan van ontwikkelmogelijkheden. Het Uwv heeft zich daarbij kunnen aansluiten en heeft dit voldoende gemotiveerd gedaan. De informatie van MEE biedt volgens de rechtbank steun voor het standpunt dat appellant op dit moment geen arbeidsvermogen heeft, maar dat is tussen partijen niet in geschil. De MEE-consulent heeft zich echter niet uitgelaten over de eventuele ontwikkelmogelijkheden van appellant, zodat uit de e-mail van MEE niet kan worden afgeleid dat appellant geen arbeidsvermogen meer kan ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor de Wlz-indicatie. De Wlz heeft een ander toetsingskader en een hoge Wlz-indicatie betekent niet per se dat ontwikkeling is uitgesloten. Het Uwv heeft de aanvraag voor een Wajong-uitkering volgens de rechtbank daarom terecht afgewezen, omdat niet is uitgesloten dat appellant nog ontwikkelmogelijkheden heeft waardoor de nu ontbrekende basale werknemersvaardigheden nog kunnen ontstaan.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit de informatie van Reinaerde volgt dat zijn behandeling en dagbesteding niet zijn gericht op het ontwikkelen van arbeidsvermogen, maar op het begeleiden van appellant in de zaken die het dagelijks leven van hem vragen, zowel in wonen als in daginvulling. Ook de ambulant hulpverlener heeft vastgesteld dat appellant geen arbeidsvermogen heeft en dat dit niet zal veranderen door de dagbesteding. De rechtbank heeft de informatie van de MEE-consulent voorts niet op de juiste wijze gewaardeerd. Deze heeft immers expliciet te kennen gegeven dat appellant vaak wordt overschat, dat hij zich maximaal een kwartier kan focussen op arbeid en dat daarom de dagbesteding de beste plek is voor appellant. De rechtbank had dan ook moeten oordelen dat eventuele ontwikkelmogelijkheden van appellant uitgesloten zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep nog gewezen op een brief van 26 oktober 2022 van zijn begeleidster op de dagbesteding. Daarin wordt vermeld dat op korte termijn niet de verwachting bestaat dat appellant door kan stromen naar betaald werk en dat appellant op dit moment nog ver weg is van de kwaliteiten die daarvoor nodig zijn. Appellant zal altijd begeleiding nodig hebben. De stappen die appellant gezet heeft, zijn klein en geven geen verwachting dat dit in de toekomst heel erg gaat veranderen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Partijen zijn het met elkaar eens dat appellant op 26 mei 2020 geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Appellant is het niet eens met het Uwv dat er voor hem nog ontwikkelingsmogelijkheden zouden zijn waardoor basale werknemersvaardigheden in de toekomst kunnen ontstaan.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hebben bij appellant ten tijde van de beoordeling geen basale werknemersvaardigheden aanwezig geacht, maar achten deze situatie niet duurzaam. Daarbij is onderkend dat bij appellant sprake is van diverse beperkingen, waaronder structureren, prioriteiten stellen, schrijven, lezen, begrijpen van geschreven boodschappen, omgaan met stress en andere mentale eisen, omgaan met fysiek contact in relaties, omgaan met onbekenden en in het hanteren van conflicten. Het ontwikkelen van complexe vaardigheden is in essentie niet beperkt geacht, mits rekening wordt gehouden met zijn intelligentieprofiel, wat betekent dat appellant meer uitleg nodig heeft, dat dit stap voor stap moet gaan, dat het appellant moet worden voorgedaan, en dat het nodig is om te controleren en te herhalen.
4.4.
De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hebben er terecht op gewezen dat uit het diagnostisch verslag van Reinaerde ook volgt dat op een aantal punten ontwikkeling in de toekomst mogelijk is, waardoor ontwikkeling van zelfstandigheid en basale werknemersvaardigheden te verwachten is. Hierbij is benoemd dat de praktische vaardigheden zich bij appellant ontwikkelen, waar met stimulans nog meer in aangeleerd kan worden, en dat het leren lezen en schrijven gezien het intelligentieniveau van appellant mogelijk haalbaar is. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak dan ook terecht overwogen dat in het diagnostisch verslag van Reinaerde staat dat dagbesteding een mooie eerste stap is, maar dat in de stukken ook niet wordt uitgesloten dat appellant de dagbesteding zal kunnen ontgroeien.
4.5.
Met wat onder 4.3 en 4.4 is weergegeven is voldoende onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant vooralsnog niet duurzaam kan worden geacht. Het Uwv heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat appellant geen recht heeft op een Wajong- uitkering. Mede naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep nog door appellant is aangevoerd benadrukt de Raad dat de beoordeling zoals die hier aan de orde is, een inschatting betreft van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ten tijde van de aanvraag. Het kan zijn dat zich later de omstandigheid voordoet dat achteraf bezien die verbetering niet heeft plaatsgevonden. Die eventuele omstandigheid mag echter bij de beoordeling geen rol spelen.
4.6.
De vader van appellant heeft ter zitting op invoelbare wijze het belang van een eigen inkomen voor zijn zoon benadrukt, zodat hierdoor het zelfbeeld en zelfvertrouwen kan groeien en het financieel voor appellant mogelijk wordt om bij zijn vader te blijven wonen. Dit zijn echter geen omstandigheden die volgens de wet betrokken kunnen worden bij de vraag of recht bestaat op een Wajong-uitkering en zij leiden daarom niet tot een ander oordeel.
4.7.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit
en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L.K. Dagmar