In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld na een ernstige medische aandoening. Appellante had op 1 juni 2016 een septische shock opgelopen, wat leidde tot meerdere ziekenhuisopnames en een revalidatietraject. In 2018 heeft zij een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de vaststelling dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, waaronder de stelling dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en fysieke beperkingen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende medische informatie had betrokken bij zijn beoordeling en dat de geclaimde beperkingen niet in overeenstemming waren met de onderzoeksbevindingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen.
Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende appellante een schadevergoeding toe van € 1.000,-, waarvan € 700,- voor het Uwv en € 300,- voor de Staat. De Raad veroordeelde ook beide partijen in de proceskosten van appellante in hoger beroep.