ECLI:NL:CRVB:2023:465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
20 / 3365 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake bijstandsherziening en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2023 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een verzoeker die eerder in een bijstandszaak was afgewezen. Het verzoeker betreft de herziening van een uitspraak van de Raad van 2 juni 2016, waarin de bijstandsherziening over de periode van 22 oktober 2014 tot en met 30 november 2015 werd bevestigd. De verzoeker heeft in zijn herzieningsverzoek aangevoerd dat de berekening van het terugvorderingsbedrag niet juist is en dat hij onterecht als fraudeur is bestempeld. Hij heeft daarbij verwezen naar een debat over de toeslagenaffaire en een besluit van de gemeente Harderwijk.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoen aan de wettelijke eisen voor herziening. De feiten die verzoeker aanvoert, zijn geen nieuwe feiten die vóór de uitspraak van 2 juni 2016 niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De Raad heeft eerder al drie herzieningsverzoeken van verzoeker afgewezen en benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om een nieuwe discussie over de eerdere uitspraak te openen.

De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit verzoek niet onder de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht valt die van toepassing zijn op herzieningsprocedures. De uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2023.

Uitspraak

20/3365 PW
Datum uitspraak: 14 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 juni 2016, 16/2109 PW en 16/2434 PW-VV en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het bestuur van het samenwerkingsverband Meerinzicht (bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de opheffing van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand en de vaststelling van een nieuwe gemeenschappelijke regeling per 1 januari 2018 treedt in dit geding het bestuur in de plaats van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand. In deze uitspraak wordt onder bestuur tevens verstaan het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand.
Appellant heeft bij brief van 7 september 2020 voor de vierde maal verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 juni 2016, 16/2109 en 16/2434 [1] (herzieningsverzoek).
Appellant heeft een nadere uiteenzetting gegeven, nadere stukken en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met de zaak 21/2521, plaatsgevonden op 31 januari 2023. Appellant heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Brands.
OVERWEGINGEN
1. In deze zaak beoordeelt de Raad het herzieningsverzoek.
1.1. Bij besluit van 28 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 februari 2016, heeft het bestuur de bijstand van verzoeker herzien over de periode van 22 oktober 2014 tot en met 30 november 2015. Het bestuur heeft daarbij aangekondigd vanaf 1 december 2015 het bedrag dat verzoeker ten minste wekelijks ontvangt van zijn ouders, berekend op € 217,- per maand, op zijn bijstand in mindering te brengen. Het bestuur heeft aan die besluitvorming ten grondslag gelegd dat dit bedrag moet worden aangemerkt als middel.
1.2. Bij uitspraak van 23 februari 2016, 16/61, 16/1213 en 16/1214, heeft de rechtbank Gelderland, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 15 februari 2016, ongegrond verklaard.
1.3. Bij de uitspraak van 2 juni 2016, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hiertoe heeft de Raad geoordeeld dat de periodieke betalingen van de familieleden van verzoeker, waarover verzoeker vrijelijk kon beschikken, terecht als inkomen zijn aangemerkt.
1.4. Bij uitspraak van 31 januari 2017 [2] heeft de Raad een eerste verzoek van verzoeker om herziening van de uitspraak van 2 juni 2016 afgewezen.
1.5. Bij uitspraak van 11 september 2018 [3] heeft de Raad een tweede verzoek van verzoeker om herziening van de uitspraak van 2 juni 2016 afgewezen.
1.6. Bij uitspraak van 1 september 2020 [4] heeft de Raad een derde verzoek van verzoeker om herziening van de uitspraak van 2 juni 2016 afgewezen.
2. De Raad wijst ook dit herzieningsverzoek af. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
2.1. Het wettelijk kader dat voor de beoordeling van het herzieningsverzoek belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.2. De Raad kan een onherroepelijk geworden uitspraak herzien als zich feiten of omstandigheden voordoen die (a) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, (b) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en (c) tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als die feiten of omstandigheden eerder bij de bestuursrechter bekend waren geweest. [5]
2.3.1. Verzoeker heeft ter motivering van het herzieningsverzoek aangevoerd dat de berekening van het terugvorderingsbedrag van € 4.248,63 niet juist is. Daarnaast heeft verzoeker aan het herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat hij ten onrechte als fraudeur is bestempeld, net als de slachtoffers van de toeslagenaffaire. Verzoeker heeft gewezen op een inbreng van Pieter Omtzigt tijdens het Kamerdebat over de toeslagenaffaire op 19 januari 2021. Verder heeft verzoeker een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk van 5 augustus 2020 overgelegd op zijn verzoek aan dat college om verstrekking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
2.3.2. De in 2.3.1 genoemde feiten of omstandigheden zijn geen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 2 juni 2016, bij verzoeker niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Alleen al daarom voldoet het herzieningsverzoek, evenals de drie vorige door verzoeker ingediende herzieningsverzoeken, niet aan de in de wet [6] gestelde eisen. Verzoeker beoogt ook met dit herzieningsverzoek de juistheid van de uitspraak van 2 juni 2016 alsnog te betwisten. Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is echter niet bedoeld om, anders dan op grond van de in 2.2 genoemde feiten of omstandigheden, een nieuwe discussie over die uitspraak te openen. [7]
3. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit artikel 8:119, tweede lid, van de Awb volgt dat deze titel niet van toepassing is op het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening. Dit betekent dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade alleen al hierom moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om herziening af;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023.

(getekend) K.M.P. Jacobs

(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8:119 van de Awb
1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Hoofdstuk 6, titel 8.1, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, titel 8.2, met uitzondering van artikel 8:41, tweede lid, titel 8.3 en titel 8.5, met uitzondering van artikel 8:109, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
(…)
4. Indien de uitspraak wordt herzien, betaalt de griffier het griffierecht terug.

Voetnoten

1.Uitspraak van 2 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2370.
2.Uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:339.
3.Uitspraak van 11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2791.
4.Uitspraak van 1 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2056.
5.Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS3516.