ECLI:NL:CRVB:2023:346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
22 / 1317 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deelname aan de tijdelijke Regeling Vervroegde Uittreding voor politieambtenaren met douane-ervaring

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van de korpschef van politie tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de verzoeken van twee betrokkenen om hun politiedienstjaren aan te vullen met jaren als douaneambtenaar heeft gegrond verklaard. De betrokkenen hebben verzocht om hun in Youforce geregistreerde politiedienstjaren aan te vullen met de jaren waarin zij als douaneambtenaar bij de Belastingdienst hebben gewerkt, om in aanmerking te komen voor de tijdelijke Regeling Vervroegde Uittreding (RVU) voor de sector Politie. De korpschef heeft deze verzoeken afgewezen, omdat de jaren als douaneambtenaar niet meetellen voor de RVU. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de korpschef vernietigd en de korpschef opgedragen nieuwe beslissingen te nemen. De korpschef heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de bestreden besluiten heeft vernietigd. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkenen niet voldoen aan de 25 jaren-eis van artikel 29c van het Besluit bezoldiging politie, omdat de jaren waarin zij als douaneambtenaar werkzaam waren niet meetellen als jaren van politiedienst. De Raad heeft de hoger beroepen van de korpschef gegrond verklaard, de aangevallen uitspraken vernietigd en de beroepen tegen de besluiten van de korpschef ongegrond verklaard. Dit betekent dat de besluiten van de korpschef om de verzoeken van de betrokkenen af te wijzen in stand blijven.

Uitspraak

22/1317 AW, 22/3683 AW, 22/1330 AW, 23/86 AW
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 maart 2022, 21/2134 en 21/1580 [1] (aangevallen uitspraken)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene 1) en [betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene 2)
Inleiding
1.1. Betrokkenen hebben verzocht om aanvulling van hun in Youforce geregistreerde politiedienstjaren met de jaren waarin zij in het verleden als douaneambtenaar in dienst waren bij de Belastingdienst. Dit, om te kunnen deelnemen aan de tijdelijke Regeling Vervroegde Uittreding sector Politie (RVU). De korpschef heeft deze verzoeken afgewezen, omdat de jaren als douaneambtenaar niet meetellen voor het beslissende criterium van deze regeling. De korpschef is met de besluiten van 8 april 2021 respectievelijk 23 maart 2021 (bestreden besluiten) bij de afwijzing gebleven.
1.2. De rechtbank heeft de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, en de korpschef opdracht gegeven om nieuwe beslissingen op de bezwaarschriften van betrokkenen te nemen.
1.3. De korpschef heeft hoger beroepen ingesteld.
1.4. Namens betrokkene 1 heeft mr. F.K.H. van Oostveen een verweerschrift en een aanvullende reactie ingediend. Betrokkene 2 heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Ter uitvoering van de uitspraken van de rechtbank, heeft de korpschef op 26 september 2022 respectievelijk 30 september 2022 nieuwe beslissingen op bezwaar (nadere besluiten) genomen.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M.A. van der Linden. Betrokkene 1 is verschenen, bijgestaan door mr. Van Oostveen. Betrokkene 2 is eveneens verschenen.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Bij de beoordeling van de hoger beroepen gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Betrokkene 1 was sinds 1 oktober 1999 in dienst bij de politie, aanvankelijk als aspirant en vanaf 30 maart 2001 in een executieve functie. Daarvoor, van 5 september 1977 tot 1 oktober 1999, was hij als douaneambtenaar in dienst bij de Belastingdienst. Betrokkene 2 was sinds 1 oktober 1999 in dienst bij de politie, aanvankelijk als aspirant . Daarvoor, van 1 januari 1983 tot 1 oktober 1999, was hij als douaneambtenaar in dienst bij de Belastingdienst.
2.2.
Betrokkenen hebben op 30 november 2020 respectievelijk 14 december 2020 in Youforce, via de tegel ”RVU registratie wijzigen”, verzocht om aanpassing van hun in Youforce geregistreerde politiedienstjaren ten behoeve van deelname aan de RVU.
2.3.
Bij besluiten van 1 december 2020 respectievelijk 12 januari 2021 heeft de korpschef de verzoeken van betrokkenen afgewezen. De bezwaren van betrokkenen daartegen heeft de korpschef bij de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De korpschef heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat betrokkenen niet 25 jaren zijn aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 29c, derde lid, onder a van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De jaren waarin betrokkenen in dienst waren bij de politie, behalve het eerste jaar waarin zij aspirant waren, tellen hiervoor mee. Maar de jaren waarin betrokkenen werkzaam zijn geweest bij de Douane vallen daar niet onder, omdat dit geen dienstjaren zijn als politieambtenaar voor de uitvoering van de politietaak. Betrokkenen voldoen daarom niet aan de voorwaarden van de RVU.

Uitspraken van de rechtbank

3. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat onder de huidige wet- en regelgeving een buitengewoon opsporingsambtenaar van de Douane is aangesteld als ambtenaar die een belangrijk deel van de bevoegdheden behorende bij het uitvoeren van de politietaak mag uitoefenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef had moeten onderzoeken of betrokkenen, toen zij als douaneambtenaar in dienst waren bij de Belastingdienst, voor de uitvoering van de politietaak waren aangesteld en of zij werkzaamheden om die taak te vervullen hebben uitgevoerd en zo ja, gedurende welke periode(s). Als dit het geval is, moeten deze periodes worden opgeteld bij het totaal aan jaren dat betrokkenen bij de politie hebben doorgebracht. Het totaal van deze periodes bepaalt of aan de eis van 25 jaren is voldaan.

Beoordeling door de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de 25 jaren-eis juist is. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die de korpschef heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De Raad betrekt, op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, de nadere besluiten van 26 september 2022 en 30 september 2022 in zijn oordeel.
4.3.
De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen slagen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten ten onrechte vernietigd. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
RVU
4.4.
Bij Koninklijk Besluit van 15 december 2020 [2] is, voor zover hier van belang, het Bbp gewijzigd in verband met de formalisering van afspraken uit de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Politie 2018-2020 over een regeling voor vervroegde uittreding. Bij deze wijziging zijn onder meer de artikelen 29b, 29c, 29d en 29e ingevoegd. Deze wijzigingen zijn in werking getreden per 1 januari 2021. Als is voldaan aan de voorwaarden, ontvangt de ambtenaar bij vervroegd uittreden een (aanvullende) uitkering per maand tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. De ambtenaar die tot de AOW-gerechtigde leeftijd doorwerkt, ontvangt een eenmalige uitkering.
4.4.1.
Artikel 29b, eerste lid, van het Bbp luidt als volgt:
“In dit hoofdstuk wordt onder ambtenaar verstaan: ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit algemene rechtspositie politie, die op 31 december 2020 in dienst was.”
4.4.2.
Artikel 29c van het Bbp luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“[…]
2. Een ambtenaar heeft aanspraak op de uitkering, bedoeld in artikel 29d, indien hij uiterlijk op 31 december 2025 voldoet aan de voorwaarden genoemd in het derde lid en hij
op 1 januari 2021 ten minste de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, of
de leeftijd van 65 jaar bereikt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025, vanaf het moment dat hij die leeftijd bereikt.
3. De ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, is ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam waarvan in totaal ten minste 25 jaren:
a. aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, of
b. aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie in een functie in het domein uitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP, met uitzondering van de functie Chef Vlieger.
4. Bij de berekening van de 25 jaren, bedoeld in het derde lid, blijft het eerste jaar dat de ambtenaar was aangesteld als aspirant buiten beschouwing.
[…]
6. Als diensttijd in politiedienst doorgebracht worden mede aangemerkt die jaren waarin de ambtenaar aantoonbaar:
[…]
b. was aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar van de Douane.”
Voldaan aan voorwaarden van de RVU?
4.5.
Niet ter discussie staat dat betrokkenen voldoen aan de voorwaarde dat zij ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam zijn zoals bedoeld in artikel 29c, derde lid, van het Bbp. Voor de berekening van deze jaren worden namelijk op grond van artikel 29c, zesde lid, onder b, van het Bbp ook meegeteld de jaren waarin de ambtenaar aantoonbaar was aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar van de Douane.
4.6.
In geschil is of betrokkenen ook voldoen aan de voorwaarde dat zij van de hiervoor bedoelde 35 jaren ten minste 25 jaren zijn aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 29c, derde lid, onder a van het Bbp. Meer specifiek gaat het om de vraag of de jaren waarin betrokkenen bij de Douane in dienst waren geheel of gedeeltelijk zijn aan te merken als jaren waarin zij waren aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
4.7.1.
Voor de uitleg van de zinsnede “aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak” in artikel 29c, derde lid, onder a van het Bbp is het volgende van belang.
4.7.2.
De ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, zoals bedoeld in het Besluit algemene rechtspositie politie en het Bbp, vindt zijn wettelijke grondslag in artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Politiewet 2012 (Politiewet). De taak van de politie is volgens artikel 3 van de Politiewet om in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. In de artikelen 7 en 8 van de Politiewet zijn de bevoegdheden van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak weergegeven. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid van artikel 7 komen volgens het negende lid van die bepaling, als de minister dat heeft bepaald ook toe aan buitengewoon opsporingsambtenaren in de zin van artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ook de bevoegdheid van artikel 8, eerste lid, komt tevens toe aan deze buitengewoon opsporingsambtenaren. Onder deze groep valt de Douaneambtenaar . De Politiewet maakt daarmee onmiskenbaar onderscheid tussen de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak enerzijds, en de buitengewoon opsporingsambtenaar anderzijds. Dat aan de tweede categorie de meeste bevoegdheden – maar niet die in het kader van het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven – kunnen worden, of, in het geval van artikel 8, zijn toebedeeld, die ook toekomen aan de eerste categorie, maakt, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet dat beide categorieën op één lijn zijn te stellen. Volgens de systematiek van de Politiewet is de Douaneambtenaar nu juist géén ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Dit volgt overigens ook uit het zesde lid van artikel 29c van het Bbp, waarin is bepaald dat de dienstjaren van de Douaneambtenaar mede worden aangemerkt als politiedienstjaren. Die bepaling zou zonder betekenis zijn als met de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, mede de opsporingsambtenaren van de Douane worden bedoeld.
4.8.
De korpschef heeft dus terecht geconcludeerd dat betrokkenen niet aan de 25 jaren-eis van artikel 29c, derde lid, onder a van het Bbp voldoen. In dit kader verdient vermelding dat de korpschef ter zitting heeft toegezegd dat als zijn hoger beroep slaagt, de besluiten van 26 juli 2022 respectievelijk 5 november 2022, waarbij aan betrokkenen een RVU-uitkering is toegekend, in stand zullen blijven en deze uitkeringen dan dus niet zullen worden teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

4.9.
De hoger beroepen slagen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd. De Raad zal de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaren. Met vernietiging van de aangevallen uitspraken vervalt ook de grondslag voor de nadere besluiten, zodat deze besluiten – ook al heeft de korpschef toegezegd dat de bij de onder 4.8 genoemde besluiten al toegekende RVU-uitkeringen niet zullen worden teruggedraaid – ook moeten worden vernietigd.
5. Betrokkenen krijgen in hoger beroep dan ook geen vergoeding van hun (eventuele) proceskosten.

Beslissing

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 8 april 2021 en 23 maart 2021 ongegrond;
  • vernietigt de besluiten van 26 september 2022 en 30 september 2022.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn