ECLI:NL:RBZWB:2022:1449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1580
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag Tijdelijke Regeling Vervroegde Uittreding Sector Politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van politie behandeld. Eiser, die sinds 1 oktober 1999 in dienst is bij de politie, had verzocht om aanpassing van zijn geregistreerde politiedienstjaren om in aanmerking te komen voor de Tijdelijke Regeling Vervroegde Uittreding Sector Politie (RVU-regeling). Het primaire besluit van 12 januari 2021 wees dit verzoek af, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 maart 2021. Eiser stelde dat zijn jaren als douaneambtenaar ten onrechte niet waren meegeteld als 'zware jaren' voor de RVU-regeling. De rechtbank oordeelde dat de korpschef onvoldoende had onderzocht of eiser voor de uitvoering van de politietaak was aangesteld tijdens zijn dienst bij de Douane. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat er een motiveringsgebrek was. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en de korpschef werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1580 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 januari 2021 (het primaire besluit) is aan eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de Tijdelijke Regeling Vervroegde Uittreding Sector Politie (hierna: de RVU-regeling).
In het besluit van 23 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, tegelijk met de zaak van een (voormalig) collega van eiser, [naam collega] (bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer 21/2134 AW), besproken op de zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 26 november 2021. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij heropeningsbeslissing van 7 januari 2022 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Daarna is het onderzoek op 8 februari 2022 opnieuw gesloten. Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser was sinds 1 oktober 1999 in dienst van de politie. Daarvoor, over de periode van 1 januari 1983 tot oktober 1999, was hij als douaneambtenaar in dienst bij de Belastingdienst.
Eiser heeft op 14 december 2020 verzocht om aanpassing van zijn in Youforce geregistreerde (zware) politiedienstjaren ten behoeve van deelname aan de RVU-regeling. Eiser is van mening dat (een gedeelte van) zijn jaren bij de Douane ten onrechte niet is meegeteld voor de registratie van de ‘zware jaren’.
In het primaire besluit van 12 januari 2021 is eisers verzoek afgewezen. Voor de 25 ‘zware jaren’ mogen enkel de jaren in werkelijke dienst van de politie meetellen, waarbij het eerste opleidingsjaar niet meetelt. Dit betekent dat de 25 ‘zware jaren’ beginnen op 1 oktober 2000. De eerst mogelijke datum waarop eiser met RVU-ontslag zou kunnen gaan, is 1 oktober 2025. Omdat dit later is dan eisers AOW-startdatum van 6 november 2023, is het voor hem niet mogelijk om een RVU-aanvraag in te dienen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de jaren die hij bij de Douane werkte als ‘zwaar’ aangemerkt moeten worden, zodat hij aan de eis van 25 zware politiejaren voldoet. Eiser heeft zijn bezwaar aangevuld met de verklaringen van (voormalig) collega’s/teamleiders/leidinggevenden bij de Douane en een verklaring van een (voormalig) commissaris van Politie.
2.
Bestreden besluit
In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Anders dan voor de eveneens benodigde 35 politiejaren, is er voor de bepaling van de 25 zware jaren door de CAO-partijen geen uitzondering gemaakt voor de executief doorgebrachte jaren bij een andere werkgever, zoals bij de Belastingdienst/Douane. Daarom voldoet eiser niet aan de eis van 25 politiejaren uit artikel 29c, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Als gevolg daarvan kan hij geen gebruik maken van de RVU-regeling.
3.
Beroepsgronden en verweer
Eiser voert aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij belast was met de politietaak gedurende meer dan 25 jaren. De jaren die eiser bij de Douane heeft gewerkt dienen in zijn geheel, maar in elk geval voor de periode van 1989 tot 1999, mee te tellen als zware jaren. Hij heeft in die periode de politietaak uitgevoerd. Hij was werkzaam bij het team ambulante controles/surveillance en in die hoedanigheid wapendragend. Dit team hield zich bezig met het visiteren van zeeschepen en controles op de wegen en bij bedrijven. Dit ging in nauwe samenwerking met de politie en de Koninklijke Marechaussee, met name bij drugscontroles in het kader van het samenwerkingsverband ‘Houdgreep’. Kijkend naar de zwaarte van het werk en de uitgangspunten van het pensioenakkoord, is eiser van mening dat hij precies in het plaatje past om gebruik te kunnen maken van de regeling om vervroegd uit te treden. Eiser begrijpt niet waarom zijn Douanejaren wél meetellen voor de 35 politiedienstjaren, maar niet voor de 25 ‘zware jaren’.
In verweer stelt de korpschef dat in de RVU-regeling (artikel 29c tot en met d van het Bbp) eisen worden gesteld met betrekking tot de minimale duur van de politiedienst (artikel 29c, lid 3 jo. lid 6 van het Bbp) en de minimale duur van de aanstelling voor de uitoefening van de politietaak (artikel 29c, derde lid, onder a, van het Bbp). Voor de 25 jaren aangesteld voor de uitoefening van de politietaak geldt dat er sprake moet zijn van dienstjaren als ambtenaar op basis van een aanstelling op grond van artikel 1, eerste lid, sub i, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Met de termijn van 25 jaren wordt aangesloten bij de maximale termijn voor toekenning van de Toelage bezwarende functies (artikel 12c, derde lid, van het Bbp). In artikel 29c, derde tot en met vijfde lid van het Bbp, is bepaald hoe de zware jaren worden vastgesteld. De jaren die de ambtenaar is (of was) aangesteld als executieve ambtenaar tellen als zware jaren. Omdat eiser op 6 november 2023 de AOW-leeftijd bereikt, is het voor hem niet mogelijk om aan de eis van minimaal 25 jaren aangesteld voor de uitoefening van de politietaak te voldoen. Eiser verzet zich tegen het feit dat er onderscheid wordt gemaakt tussen jaren in politiedienst, waarbij – onder voorwaarden – ook jaren kunnen worden meegeteld waarin de ambtenaar niet was aangesteld voor de uitoefening van de politietaak (zoals jaren doorgebracht bij de Douane) en jaren aangesteld voor de uitoefening van de politietaak. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de geldende regelgeving, door de jaren doorgebracht bij de Douane wel mee te tellen voor het vereiste van 35 jaren in politiedienst en deze jaren niet mee te tellen voor het vereiste van minimaal 25 jaar aangesteld te zijn geweest voor de uitoefening van de politietaak.
Ter zitting heeft de korpschef toegelicht dat bewust is gekozen om alleen de zware jaren in dienst van de politie te laten meetellen. Ook indien gesteld kan worden dat de werkzaamheden van eiser destijds exact hetzelfde waren als die van zijn collega’s in dienst van de politie, is het nooit de bedoeling geweest – en is de korpschef er daarom ook niet toe gehouden – om zware jaren doorgebracht bij een andere werkgever voor rekening van de politie te laten komen. Dat is voor de politie ook financieel niet haalbaar.
4.
Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De RVU-regeling is neergelegd in hoofdstuk 8A (de artikelen 29b tot en met 29e) van het Bbp. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de RVU-regeling zijn neergelegd in artikel 29c van het Bbp. Op grond van artikel 29c, derde lid, aanhef en onder a, dient de ambtenaar ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam te zijn, waarvan in totaal ten minste 25 jaren aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
5.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser voldoet aan de voorwaarde van ‘ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam’. Voor de berekening van deze jaren worden immers, op grond van artikel 29c, zesde lid, onder b, van het Bbp ook meegerekend de jaren waarin de ambtenaar aantoonbaar was aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar van de Douane.
5.3
In geschil is de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarde dat hij ten minste 25 jaren aangesteld is geweest als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, de zogenoemde ‘zware jaren’. De jaren waarin eiser werkzaam is geweest bij de politie, behoudens het jaar dat eiser als aspirant in dienst was, tellen hierbij zonder meer mee. Partijen verschillen van mening over de vraag of ook (een gedeelte van) de jaren waarin eiser werkzaam is geweest bij de Douane meetellen voor het vaststellen van de zware jaren.
5.4
De korpschef stelt zich op het standpunt dat uit artikel 29c, derde lid, van het Bbp voortvloeit dat er sprake moet zijn van een aanstelling op grond van het Barp. Eiser is het daar niet mee eens en voert aan dat er sprake moet zijn van een aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak. De rechtbank volgt eiser hierin, en overweegt daartoe als volgt. In artikel 29b van het Bbp wordt voor het hoofdstuk dat ziet op de RVU-regeling voor het begrip ‘ambtenaar’ verwezen naar artikel 1, eerste lid, onder i, van het Barp. Onder dat begrip valt, onder meer en voor zover hier relevant, ‘de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’. In het eerste lid, aanhef en onder d wordt voor het begrip ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ verwezen naar de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012 (Politiewet). In artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet is bepaald dat ambtenaren van politie in de zin van deze wet ambtenaren zijn die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
5.5
De vraag die ter beantwoording voorligt, is de vraag of een buitengewoon opsporingsambtenaar van de Douane (onder omstandigheden) kan worden aangemerkt als ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. De rechtbank overweegt ter beantwoording van die vraag als volgt. De ‘uitvoering van de politietaak’ is uitgewerkt in hoofdstuk 2 van de Politiewet. Onder paragraaf 2.2. (de artikelen 6 tot en met 10) zijn de politiebevoegdheden in dat kader weergegeven. In artikel 7, negende lid, van de Politiewet, is neergelegd dat onze minister kan bepalen dat buitengewone opsporingsambtenaren de bevoegdheden omschreven in het eerste, derde en vierde lid van dat artikel kunnen uitoefenen. Kort gezegd zien die bevoegdheden op het gebruik van geweld, veiligheidsfouillering, vervoersfouillering en insluitingsfouillering. In het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/Douane 2017 is in artikel 2 vastgesteld dat als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn aangewezen de personen, werkzaam bij het directoraat-generaal Douane, die zijn belast met surveillancewerkzaamheden, ambulante werkzaamheden, ondersteuning van opsporingsdiensten en overige douane werkzaamheden waarbij zij in het kader van hun taakuitoefening kunnen stuiten op strafbare feiten. Op grond van artikel 3 van het hiervoor genoemde besluit is de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein van de generieke opsporing [1] en schept artikel 6 de bevoegdheid tot het dragen van een wapen.
5.6
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat onder de huidige wet- en regelgeving een buitengewoon opsporingsambtenaar van de Douane is aangesteld als ambtenaar die een belangrijk deel van de bevoegdheden behorende bij het uitvoeren van de politietaak mag uitoefenen. Op de vraag ter zitting of dat ook gold voor de jaren dat eiser werkzaam was bij de Douane, heeft de korpschef geantwoord dat daar geen onderzoek naar is gedaan, omdat de korpschef van mening is dat het uitvoeren van de politietaak enkel is voorbehouden aan ambtenaren die werkzaam zijn bij de politie. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de korpschef hier ten onrechte geen onderzoek naar heeft gedaan. De korpschef had moeten onderzoeken of eiser destijds voor de uitvoering van de politietaak, zoals hiervoor omschreven, was aangesteld en of hij werkzaamheden om die taak te vervullen heeft uitgevoerd en zo ja, gedurende welke periode(s). Deze periodes moeten worden opgeteld bij het totaal aan zware jaren dat eiser bij de politie heeft doorgebracht. Het totaal van deze periodes bepaalt of eiser aan de eis van 25 zware jaren heeft voldaan.
Voor het argument van de korpschef dat de politie niet gehouden is om te betalen voor de zware jaren doorgebracht bij een andere werkgever, omdat dit nooit de bedoeling is geweest van de regeling en hiervoor evenmin financiële middelen beschikbaar zijn, is geen plaats. De RVU-regeling moet namelijk met inachtneming van de regelgevende context waarbinnen zij functioneert en in het licht van haar onderwerp en doel, primair grammaticaal – overeenkomstig de normale betekenis van de termen van de regeling – worden uitgelegd; de bedoeling die de regelgever heeft gehad met een bepaling, zoals die valt af te leiden uit stukken met betrekking tot het ontwerp van de regeling, kan bij de uitleg van die bepaling uitsluitend een meer dan aanvullende betekenis hebben, indien de tekst van de regeling niet helder is of een louter grammaticale lezing de betreffende bepaling berooft van elke of vrijwel elke zin [2] . Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Met inachtneming van het doel van de RVU-regeling – vervroegde uittreding vanwege de zwaarte van het uitvoerende politiewerk – is op grond van deze regeling voor de 25 ‘zware jaren’ bepalend of eiser was aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, zonder daarbij onderscheid te maken tussen jaren werkzaam bij de politie of jaren werkzaam bij de Douane.
6.
Conclusie
6.1
Alles in overwegende nemende, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit en dat het besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu nader onderzoek moet worden gedaan, kan de rechtbank de zaak niet zelf afdoen. Evenmin is er aanleiding voor een bestuurlijke lus. De rechtbank zal de korpschef daarom opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
6.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.3
De rechtbank veroordeelt de korpschef in de door eiser gemaakte proceskosten, bestaande uit € 16,00 aan reiskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de korpschef op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 16,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, en mr. S.A.M.L van de Sande en mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 22 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Besluit bezoldiging politie (Bbp)
Artikel 29b
1. In dit hoofdstuk wordt onder ambtenaar verstaan: ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit algemene rechtspositie politie, die op 31 december 2020 in dienst was.
[…]
Artikel 29c
1. […]
2. Een ambtenaar heeft aanspraak op de uitkering, bedoeld in artikel 29d, indien hij uiterlijk op 31 december 2025 voldoet aan de voorwaarden genoemd in het derde lid en hij:
a. op 1 januari 2021 ten minste de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, of
b. de leeftijd van 65 jaar bereikt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025, vanaf het moment dat hij die leeftijd bereikt.
3. De ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, is ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam waarvan in totaal ten minste 25 jaren:
a. aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, of
b. aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie in een functie in het domein uitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP, met uitzondering van de functie Chef Vlieger.
4. Bij de berekening van de 25 jaren, bedoeld in het derde lid, blijft het eerste jaar dat de ambtenaar was aangesteld als aspirant buiten beschouwing.
5. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt onder functie mede verstaan een functie waarvan het aannemelijk is dat het een voorloper is van een in dat onderdeel bedoelde functie.
6. Als diensttijd in politiedienst doorgebracht worden mede aangemerkt die jaren waarin de ambtenaar aantoonbaar:
[…]
b. was aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar van de Douane;
[…]
Besluit algemene rechtspositie politie (Barp)
Artikel 1, eerste lid, onderdeel i, luidt:
ambtenaar: de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, de vrijwillige ambtenaar, de ambtenaar van de rijksrecherche en de vakantiewerker;
artikel 1, eerste lid, onder d, luidt:
ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012, met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel en de ambtenaar in opleiding gedurende het theoretisch opleidingsdeel, waarbij voor de toepassing van dit besluit de ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gelijk wordt gesteld aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012.
Politiewet 2012
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Artikel 2, aanhef en onder a, luidt:
Ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:
a. ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
[…]
Hoofdstuk 2. De uitvoering van de politietaak
Artikel 3
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Artikel 7
1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
[…]
3. De ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen en het onderzoek van de voorwerpen die personen bij zich dragen of met zich mee voeren bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid of die van de ambtenaar zelf of van derden, en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
4. De ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd een te vervoeren of in te sluiten persoon aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of voor anderen kunnen vormen, alsmede daartoe de voorwerpen te onderzoeken die betrokkene bij zich draagt of met zich mee voert.
[…]
9. Onze Minister kan bepalen dat de in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde buitengewone opsporingsambtenaren, voor zover door hem hetzij in persoon, hetzij per categorie of eenheid aangewezen, de bevoegdheden omschreven in het eerste, derde en vierde lid kunnen uitoefenen. Alsdan wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 9 een ambtsinstructie voor hen vastgesteld.
Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/Douane 2017
Geldend van 01-12-2017 t/m heden
Artikel 2
De personen, werkzaam bij het directoraat-generaal Douane die zijn belast met surveillancewerkzaamheden, ambulante werkzaamheden, ondersteuning van opsporingsdiensten en overige douane werkzaamheden waarbij zij in het kader van hun taakuitoefening kunnen stuiten op strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.
Artikel 3
1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein VI, Generieke Opsporing, als genoemd in onderdeel 11.4 van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar.
2. De opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt voor het grondgebied van Nederland, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken.
3. De buitengewoon opsporingsambtenaar vermeldt in zijn processen-verbaal en schriftelijke verslagleggingen het in het eerste lid genoemde domein.
Artikel 6
1. De buitengewoon opsporingsambtenaar kan de in artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012 omschreven bevoegdheden uitoefenen met gebruikmaking van handboeien en/of korte wapenstok en/of pepperspray en/of vuurwapen.
2. […]
Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar
11.4.
Domeinlijst VI, Generieke Opsporing
Zie de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.
[…]
De boa Generieke opsporing kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid van de Politiewet 2012 en kan optioneel beschikken over handboeien, wapenstok, pepperspray, surveillancehond en/of vuurwapen.
Bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar
Domein VI. Generieke Opsporing
De boa generieke opsporing is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.
1. Alle strafbare feiten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de betreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket;
2. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;
3. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

Voetnoten

1.Nader omschreven in de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar en de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.
2.Volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528.