In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 28 december 2016 ziek meldde met psychische klachten, ontving een ZW-uitkering die op 26 mei 2018 werd beëindigd. Na een nieuwe ziekmelding op 11 april 2019, werd appellant opnieuw een ZW-uitkering toegekend. Het Uwv beëindigde de uitkering op 6 juli 2020, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat zijn klachten niet goed waren weergegeven.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant correct had opgevat en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant op een zorgvuldige manier hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de conclusies van het Uwv in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, omdat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.