Op 1 december 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WIA- en WW-uitkeringen van appellant. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedures die zijn gevoerd tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had bezwaar gemaakt tegen de toepassing van een prorata-factor op zijn WGA-uitkering en de terugvordering van een voorschot op zijn WW-uitkering. De rechtbank Limburg had eerder de besluiten van het Uwv in stand gelaten.
Tijdens de zitting heeft de Raad vastgesteld dat de gronden van het hoger beroep niet konden slagen, maar dat appellant wel recht had op schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraken moesten worden bevestigd, maar dat de Staat der Nederlanden veroordeeld moest worden tot betaling van € 1.500,- aan appellant voor immateriële schade. Daarnaast werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van appellant voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding, tot een bedrag van € 418,50.
De Raad oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de bestuursrechter was toe te rekenen, aangezien de behandeling in beroep en hoger beroep langer had geduurd dan drieënhalf jaar. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en onderstreept het belang van een tijdige behandeling van rechtszaken, vooral in het kader van sociale zekerheidsrecht.