ECLI:NL:CRVB:2023:25
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van onduidelijke herkomst van kasstortingen
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Appellanten ontvingen van 20 mei 2015 tot 29 april 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens deze periode heeft appellant gewerkt bij een eethuis op basis van een nulurencontract. Naar aanleiding van een melding dat appellant zich niet openstelde voor ander werk, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van contante stortingen op hun bankrekeningen. Het college heeft daarom besloten om de bijstand over een bepaalde periode te herzien en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat de kasstortingen als inkomen werden aangemerkt.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de kasstortingen ten onrechte als inkomen zijn aangemerkt, omdat het om eigen geld zou gaan. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellanten niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de kasstortingen afkomstig zijn van hun eigen middelen. De Raad heeft vastgesteld dat de herkomst van de kasstortingen onduidelijk is gebleven en dat het college terecht de gestorte bedragen als inkomen heeft aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.