In deze zaak heeft appellante, een Griekse nationaliteit, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond had verklaard. De minister had eerder studiefinanciering aan appellante toegekend, maar deze herzien op basis van onvoldoende informatie over haar werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat appellante niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, omdat haar werkzaamheden als marginaal werden beschouwd. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel recht had op studiefinanciering over de betreffende periode. De minister heeft in een brief aan de Raad aangegeven dat appellante alsnog recht op studiefinanciering heeft, maar de Raad oordeelt dat de minister niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onrechtmatigheid van het besluit, aangezien appellante nalatig was in het aanleveren van de gevraagde gegevens. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, herroept het besluit van 11 september 2020 en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan appellante. De kosten van beroep worden vergoed vanaf het moment dat appellante de opgevraagde gegevens heeft ingezonden, maar de kosten voor de indiening van het beroepschrift hoeven niet te worden vergoed. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 2.092,50, en de minister moet het griffierecht van € 183,- aan appellante vergoeden.