In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door [A.], een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van de Raad van 30 september 2021, die betrekking had op de hoogte van haar WW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het verzoek om herziening werd afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven tot herziening van de eerdere uitspraak. Verzoekster had eerder al een verzoek om herziening ingediend, dat op 3 maart 2022 werd afgewezen. In de procedure heeft het Uwv, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gereageerd op het herzieningsverzoek, maar is niet verschenen op de zitting. Tijdens de zitting op 2 oktober 2023 heeft verzoekster een verzoek tot wraking ingediend, dat op 20 november 2023 werd afgewezen. De Raad heeft geconcludeerd dat de nieuwe besluiten van het Uwv, die na de eerdere uitspraak zijn genomen, niet relevant zijn voor de herziening van de uitspraak van 30 september 2021. De Raad benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar enkel voor het herstellen van onjuistheden op basis van feiten die voor de uitspraak niet bekend waren. De Raad heeft daarom het verzoek om herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.