ECLI:NL:CRVB:2022:511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
20/677 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring verzet en afwijzing verzoek om herziening in sociale zekerheidszaak

Op 3 maart 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/677 WW-V. In deze zaak heeft appellante verzet aangetekend tegen de onbevoegdverklaring van de Raad in een eerdere uitspraak van 15 oktober 2021. De Raad had zich toen onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om herziening van de uitspraak van 30 september 2021. Appellante voerde in verzet geen gronden aan tegen deze onbevoegdverklaring, waardoor het verzet ongegrond werd verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat herziening enkel mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. Appellante heeft echter gronden aangevoerd die identiek zijn aan die in het hoger beroep, en heeft daarnaast gesteld dat zij op het moment van de beoordeling door het Uwv nog niet was ingeburgerd en de Nederlandse taal niet sprak. De Raad concludeert dat deze argumenten niet voldoen aan de criteria voor herziening, aangezien het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over eerdere uitspraken.

De uitspraak van de Raad op 3 maart 2022 bevestigt dat het verzet ongegrond is verklaard en het verzoek om herziening is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier N.N. Gambier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 maart 2022
20/677 WW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tegen de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2021, 20/677 WW-2 en op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 september 2021, 20/677 WW
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

PROCESVERLOOP

Op 30 september 2021 heeft de Raad het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2020 (19/927) ongegrond verklaard. In de uitspraak van 15 oktober 2021 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om herziening van appellante. De Raad heeft die beslissing genomen op grond van de artikelen 8:54, 8:108, eerste lid, en 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Namens appellante heeft [naam gemachtigde] , de gemachtigde van appellante, verzet ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 20 januari 2022. Namens appellante is [naam gemachtigde] bij de zitting aanwezig geweest. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2020 (19/927). Na de zitting bij de Raad op 3 juni 2021 heeft appellante een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek is bij beslissing van de Raad van
3 augustus 2021 afgewezen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard in de uitspraak van 30 september 2021. Vervolgens heeft appellante een verzoek om herziening ingediend tegen de uitspraak van de Raad over de wraking van 3 augustus 2021. Bij uitspraak van 15 oktober 2021 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om herziening van appellante.
De brief van 22 oktober 2021 namens appellante vermeldt in de kop: “verzet en verzoek tot vervalverklaring vonnis”. In de volgende zin staat: “Mijne heren, hiermede verzoek ik namens client verzet in tegen het vonnis in wraking.” Deze brief is opgevat als verzet tegen de uitspraak van 15 oktober 2021. Op de zitting is gebleken dat appellante met haar verzetschrift ook heeft bedoeld een verzoek om herziening in te dienen van de uitspraak van 30 september 2021. De Raad zal beide verzoeken hieronder behandelen.
Verzet
In verzet voert appellante geen gronden tegen de onbevoegdverklaring aan. Het verzet zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Herziening
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Volgens vaste rechtspraak is de herziening er niet voor om een hernieuwde discussie over de uitspraak te voeren, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden.
Appellante heeft in dat verband gronden aangevoerd die identiek zijn aan de gronden die zij heeft aangevoerd in hoger beroep. Daarnaast heeft appellante erop gewezen dat zij op het moment van de beoordeling door het Uwv nog niet was ingeburgerd, de Nederlandse taal niet sprak en dus geen verdiencapaciteit had.
De Raad is van oordeel dat wat de gemachtigde van appellante heeft aangevoerd in feite argumenten zijn waarmee wordt beoogd een hernieuwde discussie over de uitspraak van de Raad te voeren. Duidelijk is dat appellante het niet eens is met de uitspraak van 30 september 2021 en de gemachtigde van appellante heeft dit uitgebreid toegelicht op de zitting, maar tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk en het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld voor dit soort situaties. Het verzoek om herziening moet dan ook worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) N.N. Gambier