Uitspraak
16.6922 ZW, 16/6923 ZW
mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
31 maart 2014 bevestigd. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft bepaald dat verzoekster zowel per 8 mei 2013 als per 15 augustus 2013 geen recht meer had op ziekengeld.
– samengevat – ten grondslag gelegd dat het Uwv en de Raad volgens haar niet zijn uitgegaan van de juiste medische feiten. Zij is van mening dat uit medische stukken blijkt dat zij op de data in geding een nekhernia had. Verzoekster heeft haar standpunt met name gebaseerd op een brief van 4 oktober 2016 van de behandelend neuroloog.
26 februari 2014 en 30 mei 2014, die de Raad ten tijde van de uitspraak van 17 augustus 2016 wel bekend waren, toegelicht. Verzoekster had de neuroloog gelet op de datering van deze brieven echter ook ruim voor de uitspraak van 17 augustus 2016 kunnen vragen om deze uitleg, zodat de in de brief van 4 oktober 2016 opgenomen informatie eerder had kunnen worden overgelegd. Hoe dan ook zou (de inhoud van) de brief van 4 oktober 2016 niet tot een ander oordeel hebben geleid als deze al hangende het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank was overgelegd, omdat daarin geen aanwijzingen zijn te vinden dat de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt. In de uitspraak van 17 augustus 2016 is onder meer overwogen dat de neuroloog pas in zijn brief van 30 mei 2014 heeft vastgesteld dat de klachten van verzoekster wel verklaard kunnen worden door een nekhernia en dat hij dit bovendien niet nader heeft gemotiveerd. In de uitspraak van 17 augustus 2016 is verder in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de bevindingen van de medische behandelaars, waaronder van een neuroloog op 14 november 2013, rondom de data in geding niet wezen op het bestaan van een nekhernia, en dat de voor een nekhernia typische klachten toen niet aanwezig waren. Uit de brief van 4 oktober 2016 blijkt niet dat deze overwegingen berusten op onjuiste medische feiten. De brief van 4 oktober 2016 is dan ook geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid als onder 4.2 bedoeld.