ECLI:NL:CRVB:2023:2345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
22/106 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering met terugwerkende kracht door het Uwv

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf haar achttiende levensjaar. Appellante had in 2012 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die op 6 juli 2012 inging. In 2019 verzocht zij om de uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen, maar het Uwv weigerde dit, omdat de uitkering pas ingaat zestien weken na de aanvraag. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 oktober 2023. Appellante stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die haar verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geweigerd om de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat de wetgeving geen ruimte biedt voor terugwerkende kracht in dit geval. De Raad verwees naar eerdere uitspraken die bevestigen dat het recht op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend. De uitspraak werd gedaan op 6 december 2023, waarbij appellante geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht ontving.

Uitspraak

22/106 WAJONG
Datum uitspraak: 6 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 december 2021, 20/2111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 23 juli 2019 heeft het Uwv geweigerd om de uitkering van appellante op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) met terugwerkende kracht vanaf haar achttiende levensjaar toe te kennen, omdat de uitkering pas ingaat zestien weken na datum aanvraag. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft met een besluit van 7 april 2020 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, deels via videobellen, behandeld op een zitting van 25 oktober 2023. Namens appellante is mr. Gümüs verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellante alsnog met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering toe te kennen vanaf haar achttiende levensjaar. Volgens appellante was er sprake van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan zij niet tijdig een Wajonguitkering heeft kunnen aanvragen. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellante alsnog met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering toe te kennen vanaf haar achttiende levensjaar.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het Uwv heeft op 16 maart 2012 een aanvraag van appellante ontvangen voor een Wajong-uitkering. Er heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het Uwv appellante een Wajonguitkering toegekend met ingang van 6 juli 2012, wat zestien weken is na ontvangst van de aanvraag op 16 maart 2012.
1.2.
Appellante heeft bij brief van 15 juli 2019 verzocht om haar alsnog met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering toe te kennen vanaf haar achttiende levensjaar. Bij besluit van 23 juli 2019 heeft het Uwv dit verzoek geweigerd. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen omdat de uitkering pas ingaat zestien weken na datum aanvraag.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geconstateerd dat het Uwv het verzoek van 15 juli 2019, voor zover daarmee is beoogd om terug te komen van het besluit van 9 mei 2012, niet met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht heeft afgedaan, maar op inhoudelijke gronden heeft beoordeeld. Gelet op vaste rechtspraak, is het uitgangspunt dat de bestuursrechter, indien het bestuursorgaan het herzieningsverzoek op inhoudelijke gronden heeft beoordeeld, dat besluit toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit.
2.1.
In geschil is of de ingangsdatum van de Wajong-uitkering op [geboortedatum] 1996, de datum waarop appellante achttien jaar is geworden, moet worden vastgesteld.
2.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het Uwv bij het bestreden besluit een inhoudelijke beoordeling heeft verricht. Deze beoordeling, ongeacht wat de uitkomst daarvan is, kan echter naar het oordeel van de rechtbank nooit leiden tot toekenning van een Wajonguitkering met terugwerkende kracht. De in dit geval van toepassing zijnde bepalingen van de Wajong bieden niet de mogelijkheid om appellante eerder dan de ingangsdatum van 6 juli 2012 een Wajong-uitkering toe te kennen, zoals het Uwv ook al met het primaire besluit had besloten. De rechtbank heeft hierbij naar vaste rechtspraak van de Raad verwezen (bijvoorbeeld de uitspraken van 27 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2192 en van 23 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4358), waarin is bepaald dat uit de artikelen 2:15 en 2:39 van de Wajong volgt dat zowel het recht op arbeidsondersteuning als het recht op inkomensondersteuning niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegekend. Hoofdstuk 2 van de Wajong voorziet niet in de mogelijkheid om hier een uitzondering op te maken en er zijn ook geen redenen om in afwijking van de wetgeving alsnog met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering toe te kennen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft haar standpunt herhaald dat de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht moet worden toegekend. Zij had te maken met bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan zij niet tijdig een Wajonguitkering heeft kunnen aanvragen. Het Uwv heeft haar medische beperkingen onderschat.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellante niet met terugwerkende kracht vanaf haar achttiende levensjaar een Wajong-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bepalingen en het systeem van de Wajong erop zijn gericht dat de toe te kennen uitkering allereerst een arbeidsondersteuning betreft en nadien een inkomensondersteuning. De overwegingen van de rechtbank dat het recht op arbeidsondersteuning niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend en dat, gelet op deze dwingende volgorde, het evenmin mogelijk is om met terugwerkende kracht inkomensondersteuning toe te kennen, worden onderschreven. Verwezen wordt naar de uitspraak van 11 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY8452) waarin is overwogen dat de tekst van artikel 2.15 van de Wajong volstrekt helder is en dat ook in de overige bepalingen van hoofdstuk 2 van de Wajong geen mogelijkheid voor terugwerkende kracht is opgenomen. Hoofdstuk 2 van de Wajong voorziet – anders dan hoofdstuk 3 – niet in de mogelijkheid om hierop een uitzondering te maken. Wat appellante heeft aangevoerd over haar medische gezondheidstoestand kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van het Uwv om aan appellante een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf het achttiende jaar in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

(getekend) K.M. Geerman

Bijlage

Artikel 2:15, tweede lid, van de Wajong
Het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in liet eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
Artikel 2:15, derde lid, van de Wajong
In afwijking van het tweede lid ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend, indien:
a. de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; of
b. het recht op arbeidsondersteuning op grond van artikel 2:17, eerste lid of tweede lid, herleeft;
Artikel 2:39, eerste lid van de Wajong
De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning ontvangt op aanvraag inkomensondersteuning met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend, doch niet voor de dag waarop recht op arbeidsondersteuning ontstaat.