ECLI:NL:CRVB:2013:BY8452
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op arbeidsondersteuning volgens de Wet Wajong en de mogelijkheid van terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op arbeidsondersteuning voor jonggehandicapten, zoals geregeld in de Wet Wajong. Appellant had op 18 januari 2010 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensvoorzieningen op basis van deze wet. Het Uwv kende appellant een uitkering toe met terugwerkende kracht tot de datum van aanvraag, maar verklaarde het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum van de uitkering ongegrond. Appellant stelde dat zijn uitkering eerder moest ingaan, omdat hij al op zijn zeventiende jaar ziekteverschijnselen had en nooit was gewezen op de mogelijkheid van een uitkering. Hij verzocht om een uitzondering op de regel dat het recht op arbeidsondersteuning ontstaat op de dag van aanvraag.
De Raad overwoog dat uit artikel 2:15 lid 3 van de Wet Wajong volgt dat appellant recht heeft op arbeidsondersteuning vanaf de datum van zijn aanvraag. De wet biedt geen mogelijkheid voor terugwerkende kracht, wat duidelijk blijkt uit de tekst van de wet en de toelichting bij de wijziging van de wet. De Raad bevestigde dat de wetgever bewust heeft gekozen voor deze regeling om de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen. De rechtbank had het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor arbeidsondersteuning en de strikte toepassing van de wet zonder ruimte voor terugwerkende kracht, wat in lijn is met het doel van de wet om jongeren met arbeidsbeperkingen te ondersteunen bij het vinden en behouden van werk.