ECLI:NL:CRVB:2015:4358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
14/4845 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ingangsdatum van de Wet Wajong-uitkering en de toepassing van de artikelen 2:15 en 2:39 van de Wet Wajong

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant had in 2010 een aanvraag voor een Wet Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden. In 2013 diende hij een nieuwe aanvraag in, die wel werd goedgekeurd, maar het Uwv stelde de ingangsdatum van de uitkering vast op 24 oktober 2013. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de ingangsdatum eerder had moeten zijn, namelijk op de datum van zijn eerste aanvraag in 2010 of op een andere datum in 2011. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de ingangsdatum van de Wet Wajong-uitkering niet met terugwerkende kracht kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent de Wet Wajong en de voorwaarden voor het verkrijgen van uitkeringen.

Uitspraak

14/4845 WAJONG
Datum uitspraak: 23 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
13 augustus 2014, 14/1748 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Bakker, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1991, heeft op 13 oktober 2010 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend in verband met psychische klachten. Bij besluit van 29 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet Wajong, omdat hij, doordat hij meer dan 75% van zijn maatmaninkomen kan verdienen, niet aan de voorwaarden voor toekenning van deze uitkering voldoet. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 24 mei 2011 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.2.
Op 24 oktober 2013 heeft appellant een nieuwe aanvraag voor een Wet Wajong-uitkering ingediend in verband met (toegenomen) psychische klachten. Bij besluit van 17 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant volledig arbeidsongeschikt is en met ingang van
24 oktober 2013 recht heeft op een Wet Wajong-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 10 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de ingangsdatum van de Wet Wajong-uitkering terecht heeft bepaald op 24 oktober 2013, nu ingevolge de artikelen 2:15 en 2:39 van de Wet Wajong noch het recht op arbeidsondersteuning, noch het recht op inkomensondersteuning met terugwerkende kracht kunnen worden toegekend.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de ingangsdatum van zijn
Wet Wajong-uitkering ten onrechte is vastgesteld op 24 oktober 2013. De juiste datum is primair 12 (lees: 13) oktober 2010, zijnde de datum van indiening van de eerste aanvraag, en subsidiair 13 juli 2011, zijnde de datum met ingang waarvan in het kader van de tweede aanvraag is vastgesteld dat appellant volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In geschil is of de ingangsdatum van de Wet Wajong-uitkering door het Uwv terecht is vastgesteld op 24 oktober 2013.
4.2.
Op de aanvraag van appellant zijn de bepalingen uit hoofdstuk 2 van de Wet Wajong van toepassing.
4.3.
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van de Wet Wajong heeft de jonggehandicapte op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2. Het tweede lid bepaalt dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
4.4.
Artikel 2:39, eerste lid van de Wet Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op aanvraag inkomensondersteuning ontvangt met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend, doch niet voor de dag waarop recht op arbeidsondersteuning ontstaat.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de artikelen 2:15 en 2:39 van de Wet Wajong volgt dat zowel het recht op arbeidsondersteuning als het recht op inkomensondersteuning niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegekend. Dit is vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 27 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2192). Niet bestreden is dat de afwijzing van de Wet Wajong-aanvraag in 2010 in rechte onaantastbaar is geworden. De beroepsgrond dat de ingangsdatum primair op 12 (lees: 13) oktober 2010 vastgesteld dient te worden, namelijk op de datum van indiening van de eerste aanvraag, treft derhalve geen doel. Niet ter discussie staat dat de nieuwe aanvraag op 24 oktober 2013 is ingediend. De beroepsgrond dat de ingangsdatum subsidiair op 13 juli 2011 vastgesteld dient te worden, zijnde de datum met ingang waarvan in het kader van de tweede aanvraag is vastgesteld dat appellant volledig arbeidsongeschikt is, treft derhalve evenmin doel.
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.3 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen aanleiding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK