ECLI:NL:CRVB:2023:2336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
22/3743 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegd ontslag van een militair wegens onvoldoende medewerking aan herplaatsing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die per 1 december 2021 vroegtijdig ontslag had gekregen van de minister van Defensie. Het ontslag was verleend omdat appellant onvoldoende had meegewerkt aan interne en externe herplaatsing. De Raad oordeelt dat de minister bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat hij in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid. Appellant was gewaarschuwd voor de financiële gevolgen van zijn gebrek aan medewerking aan herplaatsing. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat appellant niet voldoende heeft meegewerkt aan het herplaatsingsonderzoek en dat het ontslagbesluit in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3743 WAD
Datum uitspraak: 23 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2022, 22/3132 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Het geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met wijzing van taken en bevoegdheden, voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.
Met een besluit van 9 november 2021 heeft de minister appellant ontslag verleend per 1 december 2021 wegens het niet voldoen aan de herplaatsingsverplichting. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de minister is met een besluit van 8 april 2022 (bestreden besluit) bij het ontslagbesluit gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S. Radović-Pieters, advocaat, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 oktober 2023. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. Walet, mr. E. Damstra en mr. A.A.S.J. Niekamp.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De minister heeft aan appellant per 1 december 2021 vroegtijdig overtolligheidsontslag verleend vanwege het onvoldoende meewerken aan interne dan wel externe herplaatsing. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt, zodat het ontslagbesluit in stand blijft.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is in 1998 als militair aangesteld bij de Koninklijke Luchtmacht . Hem is per 1 december 2017 de functie van [Functie A] ( [A] ) bij het [onderdeel B] ( [B] ) in [vestigingsplaats] ( [vestigingsplaats] ) toegewezen met als verwachte einddatum 1 december 2020.
1.2.
Op 11 april 2019 is een intern onderzoek ingesteld naar aanleiding van diverse kwesties die zich in de periode 2015 tot en met 2017 zouden hebben voorgedaan. Op 14 april 2020 is hierover een rapport uitgebracht.
1.3.
Op 20 december 2019 heeft appellant zich ziek gemeld. Bij e-mailbericht van 29 oktober 2020 heeft een HR-medewerker appellant geïnformeerd over de situatie per 1 december 2020. Hierbij is vermeld dat appellant tijdens een gesprek van 22 oktober 2019 te kennen heeft gegeven dat hij na 1 december 2020 niet meer bij [B] wilde werken en dat naar aanleiding daarvan de functie van appellant als vacature is gepubliceerd. Ook is vermeld dat na een gesprek van 22 december 2019 veel inspanningen zijn verricht om appellant te laten re-integreren en om de eventueel verstoorde arbeidsverhouding te herstellen. Helaas hebben die inspanningen nog niet het gewenste resultaat opgeleverd. Verder is appellant meegedeeld dat hij per 24 september 2020 hersteld is gemeld en vanaf die datum in staat wordt geacht te solliciteren naar een vervolgfunctie.
1.4.
Met een besluit van 12 november 2020 is appellant met ingang van 1 december 2020 tot 1 maart 2021 geplaatst op de verzamelarbeidsplaats “zwevend”. Hierbij is meegedeeld dat als in deze periode aan appellant geen functie wordt toegewezen, hij als herplaatsingskandidaat in de zin van het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK 2012) zal worden aangemerkt. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.5.
Met een besluit van 26 februari 2021 is appellant per 1 maart 2021 aangewezen als herplaatsingskandidaat in de zin van het SBK 2012, op de grond dat geen andere functie kon worden toegewezen. Hierbij is vermeld dat het op te starten herplaatsingstraject uit drie herplaatsingsperioden bestaat. De eerste periode bedraagt maximaal drie maanden, de tweede periode bedraagt eveneens maximaal drie maanden en de derde periode bedraagt maximaal twaalf maanden. Vanaf de tweede periode wordt de afdeling [Naam afdeling C] ( [afdeling C] ) ingeschakeld, die begeleiding biedt bij het zoeken naar een functie buiten Defensie. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.6.
Op 4 maart 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen appellant en de plaatsvervangend commandant luchtstrijdkrachten over het herplaatsingstraject. Bij emailbericht van 9 september 2021 heeft de plaatsvervangend commandant luchtstrijdkrachten appellant meegedeeld dat geconstateerd is dat appellant geen activiteiten heeft ontplooid sinds het gesprek van 4 maart 2021 en dat hij te kennen heeft gegeven geen medewerking te willen verlenen aan externe herplaatsing. Hierbij is verder meegedeeld dat de medewerking van de herplaatsingskandidaat om tot een externe plaatsing te komen niet vrijblijvend is en dat weigering om mee te werken in het uiterste geval een vervroegd overtolligheidsontslag tot gevolg kan hebben. Bij e-mailbericht van 1 oktober 2021 heeft de plaatsvervangend commandant luchtstrijdkrachten appellant bericht dat [afdeling C] zijn activiteiten heeft gestaakt, omdat appellant te kennen heeft gegeven niet te willen meewerken aan externe herplaatsing.
1.7.
Op 15 oktober 2021 heeft de minister appellant het voornemen kenbaar gemaakt hem ontslag te verlenen. Bij e-mailbericht van 22 oktober 2021 heeft appellant op dat voornemen gereageerd. Met het besluit van 9 november 2021 heeft de minister appellant ontslag verleend per 1 december 2021. Het bezwaar daartegen heeft de minister met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is in de eerste plaats opgemerkt dat een groot aantal van de bezwaargronden ziet op inmiddels in rechte vaststaande besluiten. Aan die bezwaargronden wordt voorbijgegaan. Over de bezwaren tegen het ontslagbesluit van 9 november 2021 is, kort samengevat, het volgende vermeld. Appellant heeft, ondanks te zijn gewaarschuwd, onvoldoende meegewerkt aan interne dan wel externe herplaatsing en heeft zelfs te kennen heeft gegeven niet te willen meewerken aan externe herplaatsing. Dit levert een grond voor ontslag op. Hierbij is door de minister verwezen naar artikel 39, tweede lid, aanhef en onder d, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) in verbinding met de artikelen 42 en 53e, derde lid, van het AMAR.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daarmee dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het herplaatsingsonderzoek niet onzorgvuldig is verlopen. Aan appellant zijn gedurende het herplaatsingstraject veel kansen geboden, maar hij heeft niet meegewerkt aan mogelijkheden tot interne en externe plaatsing. Zo is appellant gewezen op beschikbare functies in het zuiden van het land, zijn er gesprekken met hem gevoerd en is hem begeleiding geboden. Appellant is uiteindelijk aangemerkt als een externe herplaatsingskandidaat. In deze laatste herplaatsingsperiode zijn de activiteiten en inspanningen van de minister exclusief gericht geweest op het zoeken naar een functie buiten Defensie. De rechtbank is niet gebleken dat de minister vanwege misstanden uit het verleden heeft aangestuurd op externe plaatsing. Nu appellant niet heeft gereageerd op vacante functies en er geen functie voor hem beschikbaar was, heeft hij zichzelf volgens de rechtbank als het ware overtollig gemaakt binnen de organisatie.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het ontslagbesluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
In de eerste plaats stelt de Raad vast dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de plaatsing op de verzamelarbeidsplaats “zwevend” per 1 december 2020 en de aanwijzing als herplaatsingskandidaat per 1 maart 2021. Die besluiten staan dus in rechte vast, zoals ook in het bestreden besluit is vermeld. Wat appellant daarover in deze hoger beroepsprocedure naar voren heeft gebracht, valt daarom buiten de omvang van het geding. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant vanaf 1 maart 2021 dusdanig is tekortgeschoten in zijn verplichtingen als herplaatsingskandidaat dat een voortijdig overtolligheidsontslag gerechtvaardigd was.
4.4.
Met de rechtbank en de minister is de Raad van oordeel dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan herplaatsing in een andere functie binnen dan wel buiten Defensie. In het verslag van het gesprek van 4 maart 2021 is vermeld dat appellant heeft meegedeeld dat voor hem bij wijze van rehabilitatie een functie op de standplaats Leeuwarden moet worden gecreëerd. Van de kant van de minister is daarop te kennen gegeven dat wordt vastgehouden aan het reguliere herplaatsingsproces, dat er niet veel vacatures zijn en dat de meeste daarvan in Woensdrecht of elders in het zuiden zijn te verwachten. In reactie op het verslag van het genoemde gesprek heeft appellant bij e-mailbericht van 13 maart 2021 onder meer meegedeeld dat het voor hem niet mogelijk is om weer een functie te vervullen zolang de misstanden en doofpot niet op de juiste wijze geadresseerd zijn. Dit heeft hij nadien diverse malen herhaald. Dat aan appellant, zoals hij stelt, vooraf is meegedeeld dat hem tijdens het gesprek van 4 maart 2021 een concrete passende functie zou worden aangeboden, kan niet worden afgeleid uit de door hem in dat verband aangehaalde e-mailberichten. Aan appellant is daarin alleen meegedeeld dat de mogelijkheden daartoe zouden worden besproken. Verder moet worden vastgesteld dat appellant geen sollicitaties heeft verricht naar functies binnen Defensie. Op 1 september 2021 ging de derde periode van het herplaatsingstraject in, waarbij de inspanningen waren gericht op het vinden van werk buiten Defensie. In deze periode heeft appellant niet willen meewerken aan externe plaatsing, zoals hij zelf te kennen heeft gegeven in een e-mailbericht van 4 september 2021 dat was gericht aan de contactpersoon van [afdeling C] en in zijn bezwaarschrift van 19 december 2021.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de minister bevoegd was appellant vervroegd overtolligheidsontslag te verlenen. De minister heeft in redelijkheid gebruik mogen maken van die bevoegdheid. Dat, zoals appellant stelt, de minister een oneigenlijk gebruik van zijn ontslagbevoegdheid heeft gemaakt vanwege kwesties uit het verleden, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Evenmin kunnen de door appellant gestelde tekortkomingen wat betreft de herplaatsingsinspanningen van de minister, wat daar ook van zij, afdoen aan die bevoegdheid. [1] Tot slot maken ook de door appellant genoemde financiële gevolgen van het ontslag niet dat de minister geen gebruik heeft mogen maken van zijn ontslagbevoegdheid. Daarbij is mede van belang dat appellant duidelijk is gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van het niet meewerken aan herplaatsing.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dat betekent dat het aan appellant per 1 december 2021 verleende ontslag in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir

Bijlage: de voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

In artikel 39, tweede lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) is onder meer het volgende bepaald:
2. Aan de militair kan verder uitsluitend ontslag worden verleend:
(…)
d. wegens overtolligheid indien er voor hem geen functie beschikbaar is, onverminderd het bepaalde in artikel 42;
(…)
Artikel 42 van het AMAR luidt:
Ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder d, kan slechts plaatsvinden indien het naar het oordeel van Onze Minister na een zorgvuldig onderzoek bedoeld in artikel 53c, eerste en tweede lid, niet mogelijk is gebleken de militair binnen het gezagsbereik van Onze Minister een andere passende functie toe te wijzen. Het ontslag zal worden verleend na ommekomst van het volledige herplaatsingsonderzoek bedoeld in artikel 53c of eerder indien zulks met de militair wordt overeengekomen dan wel sprake is van een situatie bedoeld in artikel 53e, derde lid.
Artikel 53e van het AMAR luidt:
1. De herplaatsingskandidaat is verplicht al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden en mee te werken aan het herplaatsingsonderzoek bedoeld in artikel 53d.
2. De herplaatsingskandidaat is verplicht een passende functie te aanvaarden tijdens het herplaatsingsonderzoek bedoeld in artikel 53d, derde en vierde lid.
3. De herplaatsingskandidaat die zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van dit artikel opgelegde verplichting, kan in verband daarmee een ontslag bedoeld in artikel 39, tweede lid, aanhef en onder d, worden verleend.
In het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK 2012) is onder meer het volgende vermeld:
“Het SBK 2012 staat volledig in het teken van “van werk naar werk”. Gelet op het bepaalde in artikel 116, tweede lid, van het BARD en artikel 43, eerste lid van het AMAR moet zorgvuldig worden onderzocht of binnen het eigen OPCO ( militair personeel) of defensieonderdeel (burgermedewerkers) en ook bij andere OPCO’s/defensieonderdelen voor de betrokken medewerker een passende functie beschikbaar is. Vanuit de verantwoordelijkheid van een goed werkgever zal het onderzoek zich niet beperken tot het gezagsbereik van de Minister van Defensie maar zich ook uitstrekken naar andere delen van de overheid en het bedrijfsleven. Om invulling te geven aan dit uitgangspunt is er een eerste periode waarin het mogelijk is om intern Defensie naar een andere geschikte functie te zoeken. Deze periode wordt gevolgd door een “tussenperiode”, waarin zowel naar ander werk binnen als buiten Defensie wordt gezocht. Daarna volgt een periode waarop de inspanningen volledig zijn gericht op het vinden van werk buiten Defensie. Wat betreft de inspanningen naar een baan extern Defensie zal eerst door Defensie zelf worden onderzocht of uitstroom via de arrangementen met externe partners mogelijk is. Indien dat niet mogelijk is zal de medewerker worden overdragen aan de binnen de BBO functionerende en door Defensie geregisseerde externe bemiddelingorganisatie. Deze organisatie zal de medewerker tijdens het externe herplaatsingstraject begeleiden bij het vinden naar een passende functie buiten Defensie.”
(….)
“De herplaatsingskandidaat is tijdens alle herplaatsingsperiodes verplicht zijn medewerking te verlenen aan de herplaatsingsinspanning. In het geval van externe herplaatsingsinspanning moet de medewerker zich houden aan de afspraken die in het PUP zijn gemaakt. Er wordt van betrokkene een actieve opstelling verwacht, in die zin dat hij ook zelf actief naar mogelijkheden zoekt voor herplaatsing. Het zonder verschoonbare redenen niet meewerken aan de herplaatsingsinspanning kan leiden tot ontslag zonder aanspraak op een (aanvullende) uitkeringsvoorziening.”

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 23 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2650.