Uitspraak
23 juni 2022, 20/3979 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
re-integratieverslag uitgevoerd. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 4 februari 2020 het re-integratieverslag beoordeeld en vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en dat er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. Appellante wordt verweten in het geheel geen re-integratie-activiteiten te hebben ondernomen in het eerste en tweede spoor. Appellante wordt verder verweten dat zij pas in september 2019, en daarmee te laat, de door de bedrijfsarts in maart 2019 geadviseerde medische expertise heeft uitgevoerd. Ook was er op grond van de verrichte expertise per datum van het Actueel oordeel geen reden voor een structurele urenbeperking en geen medisch inhoudelijke reden om niet te starten met werken. Doordat de bedrijfsarts de belastbaarheid verkeerd heeft vastgesteld, zijn volgens de arbeidsdeskundige re-integratiekansen gemist. Met een besluit van 5 februari 2020 heeft het Uwv vervolgens aan appellante een loonsanctie opgelegd.
re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het Uwv is volgens de rechtbank op goede gronden tot dit oordeel is gekomen.
re-integratietraject in het tweede spoor is gestart. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan deze vaststelling door de arbeidsdeskundige.
re-integratie-activiteiten. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 augustus 2019 heeft de bedrijfsarts weliswaar aangeven dat er mogelijkheden zijn, maar deze worden in de Bijstelling Plan van Aanpak van 6 augustus 2019 direct verminderd tot nihil. Daarin wordt immers aangegeven dat er geen mogelijkheden zijn in eigen werk, aangepast werk of ander werk en dat er ook niet duidelijk is wanneer dat wel het geval zou zijn.
Het oordeel van de Raad
re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
20 uur per week). Pas na het opleggen van de loonsanctie stelde de bedrijfsarts zich in een – zonder nadere motivering – gewijzigd Actueel oordeel van 13 februari 2020 op het standpunt dat werkneemster niet meer dan 2 uur per dag en maximaal 10 uur per week kon werken. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de Raad in de rapporten van 22 januari 2020 en 2 juli 2020 inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd waarom de bedrijfsarts per
20 november 2019 in redelijkheid niet tot de door hem voorgestane urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week heeft kunnen komen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen.
6 augustus 2019 terecht heeft geconcludeerd dat niet gestart kon worden met
re-integratie-activiteiten. Deze grond slaagt ook niet. Werkneemster beschikte blijkens de door de bedrijfsarts opgestelde probleemanalyse en FML van 2 augustus 2019 over benutbare mogelijkheden. Daarom hadden op dat moment re-integratie-inspanningen verricht moeten worden. Volgens vaste rechtspraak betreft het hier immers een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting, omdat een positief resultaat op voorhand niet hoeft vast te staan. [1] De enkele niet nader toegelichte vermelding in de Bijstelling Plan van aanpak van 6 augustus 2019 dat er geen re-integratiemogelijkheden bestaan, maakt dit niet anders.