ECLI:NL:CRVB:2023:2281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
22/1102 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van kostenvergoeding door de Sociale verzekeringsbank met openstaande schuld van appellante

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2023, wordt geoordeeld over de verrekening van een kostenvergoeding door de Sociale verzekeringsbank (Svb) met een openstaande schuld van appellante. De Svb had appellante in een eerder besluit laten weten dat zij een bedrag van € 7.200,- moest terugbetalen, wat leidde tot bezwaar en een reeks van besluiten. De Raad oordeelt dat de Svb de in bezwaar toegekende kostenvergoeding mocht verrekenen met de openstaande schuld (verrekeningsbesluit 1). Echter, de kostenvergoeding die in beroep aan appellante was toegekend, mocht nog niet verrekend worden, omdat het hoger beroep schorsende werking heeft (verrekeningsbesluit 2). De rechtbank had de betwisting van de verrekening door appellante naar de Svb verwezen, wat leidde tot een aparte procedure. De Raad bevestigt dat appellante geen recht heeft op schadevergoeding als gevolg van deze verwijzing. De Raad oordeelt verder dat de Svb geen onredelijke gevolgen heeft veroorzaakt door de verrekening, en dat de procedure correct is gevolgd. De Raad herroept echter het tweede verrekeningsbesluit, omdat de schorsende werking van het hoger beroep in de weg staat aan de verrekening van de kostenvergoeding die aan appellante is toegekend. De Svb wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellante.

Uitspraak

22/1102 ANW, 22/2106 ANW
Datum uitspraak: 23 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 30 maart 2022, 20/1897A (aangevallen uitspraak 1) en van 23 mei 2022, 21/1431 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 mei 2020 heeft de Svb appellante laten weten dat zij een bedrag van € 7.200,- dient terug te betalen, als aflossing op een al enige jaren bestaande schuld bij de Svb. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Svb heeft met een besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit 1) het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Met een besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit 2) is, bestreden besluit 1 ingetrokken, het bezwaar gegrond verklaard het besluit van 15 mei 2020 herroepen, de aflossingscapaciteit van appellante op nihil gesteld en is een vergoeding van de kosten van bezwaar toegekend.
In een besluit van 28 oktober 2020 (verrekeningsbesluit 1) heeft de Svb de in bezwaar aan appellante toegekende kostenvergoeding verrekend met haar nog openstaande schuld aan de Svb. De betwisting van deze bijkomende beschikking heeft de rechtbank ter behandeling als bezwaar doorgestuurd naar de Svb. In een besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit 3) heeft de Svb het bezwaar tegen het verrekeningsbesluit 1 ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 1 de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard met een veroordeling van de Svb in de proceskosten en een opdracht het griffierecht te vergoeden. In aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen het bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, gemachtigde, in beide zaken hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 april 2022 heeft de Svb de verplichting tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht uit aangevallen uitspraak 1 verrekend met de nog openstaande schuld van appellante aan de Svb (verrekeningsbesluit 2). Namens appellante heeft gemachtigde dit besluit betwist.
De Svb heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Door gemachtigde zijn nadere gronden ingediend. Ook heeft gemachtigde een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade gedaan.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 31 augustus 2023. Voor appellante is mr. Grégoire verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak oordeelt de Raad dat de Svb de in bezwaar aan appellante toegekende kostenvergoeding mocht verrekenen met haar nog openstaande schuld aan de Svb (verrekeningsbesluit 1). De in beroep aan appellante toegekende kostenvergoeding mocht nog niet verrekend worden, omdat het hoger beroep schorsende werking heeft (verrekeningsbesluit 2). De rechtbank heeft van haar bevoegdheid het geschil over de verrekening van de kostenvergoeding naar de Svb te verwijzen ter behandeling als bezwaar, gebruik kunnen maken. Appellante heeft daarom geen recht op een vergoeding van schade veroorzaakt door deze verwijzing.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Per november 2009 is aan appellante een nabestaandenuitkering [1] toegekend. Met besluiten uit 2014 is deze nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij niet heeft gemeld een gezamenlijke huishouding te voeren. Het teveel betaalde aan uitkering is van haar teruggevorderd. In de daarop volgende jaren heeft appellante geen aflossingscapaciteit gehad, zodat zij niet heeft terugbetaald.
1.2.
In 2019 heeft appellante een eenmalige uitkering van een pensioenfonds ontvangen van € 8.802,20 bruto, hetgeen zij heeft gemeld aan de Svb.
1.3.
Met een besluit van 15 mei 2020 heeft de Svb appellante laten weten dat zij als gevolg daarvan een bedrag van € 7.200,- dient terug te betalen in verband met de sinds 2014 bestaande verplichting tot terugbetaling van de nabestaandenuitkering. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb heeft met bestreden besluit 1 het bezwaar nietontvankelijk verklaard, omdat er geen gronden van bezwaar zouden zijn ingediend. Bestreden besluit 1 is door de Svb ingetrokken en vervangen door bestreden besluit 2. In dit besluit is het bezwaar gegrond verklaard en de aflossingscapaciteit op nihil gesteld. Ook is aan appellante een vergoeding van bezwaarkosten van € 1.050,- toegekend.
1.4.
Deze toegekende vergoeding van bezwaarkosten is, zo blijkt uit verrekeningsbesluit 1, door de Svb verrekend met de nog openstaande schuld van appellante aan de Svb. Op 14 november 2020 heeft de gemachtigde van appellante de rechtbank verzocht dit besluit tot verrekening, op grond van artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te betrekken bij de procedure over bestreden besluit 2. Ook heeft hij, ter veiligstelling van rechtsbescherming, tegen verrekeningsbesluit 1 bezwaar ingediend. De rechtbank heeft de betwisting van deze bijkomende beschikking doorgestuurd naar de Svb om als bezwaarschrift te worden behandeld.
1.5.
De Svb heeft in bestreden besluit 3 het bezwaar tegen verrekeningsbesluit 1 ongegrond verklaard.
1.6.
In aangevallen uitspraak 1 is aan appellante een vergoeding van in beroep gemaakte kosten van € 759,- toegekend en is de Svb opgedragen het griffierecht van € 48,- aan appellante te vergoeden. In verrekeningsbesluit 2 heeft de Svb bepaald dat de aan de Svb opgelegde verplichting om deze bedragen aan appellante te betalen wordt verrekend met de nog openstaande schuld van appellante aan de Svb.
Uitspraken van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 1, voor zover in hoger beroep nog onderwerp van geschil, het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank is geen sprake meer van procesbelang. De rechtbank heeft verrekeningsbesluit 1 en het daarop gevolgde bestreden besluit 3 niet bij de behandeling van het beroep tegen bestreden besluit 2 betrokken. De rechtbank heeft overwogen niet in te zien hoe de feitelijke gang van zaken met betrekking tot verrekeningsbesluit 1 nog gewijzigd kan worden. De procedure over verrekeningsbesluit 1 en bestreden besluit 3 was inmiddels bij de rechtbank aanhangig in een aparte procedure. De rechtbank heeft overwogen dat de behandeling van de betwisting van verrekeningsbesluit 1 door verweerder als bezwaar gewenst was, omdat de besluitvorming van verweerder tot aan het verrekeningsbesluit 1 niet zag op verrekening en verweerder zo in bezwaar in heroverweging op de standpunten van appellante zou kunnen ingaan. Over het door appellante gestelde feit dat zij is of was opgenomen in een sinds 2001 bestaand systeem FSV [2] overweegt de rechtbank dat zij niet inziet hoe FSV in dit geding relevant kan zijn. De rechtbank ziet daarom geen noodzaak de Svb op te dragen informatie over dit onderwerp in geding te brengen. Wel heeft de rechtbank de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 759,- en van het griffierecht van € 48,-.
2.2.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 2, voor zover in hoger beroep nog onderwerp van geschil, het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij artikel 4:125, derde lid, van de Awb juist heeft toegepast door de betwisting van appellante van verrekeningsbesluit 1 naar de Svb te verwijzen met het verzoek dit als bezwaarschrift te behandelen. Dat was volgens de rechtbank gewenst om appellante geen instantie te onthouden. Daardoor zijn twee naast elkaar lopende procedures ontstaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb alle bij het verrekeningsbesluit betrokken belangen heeft afgewogen en terecht tot het besluit is gekomen de toegekende vergoeding van de kosten van het bezwaar te verrekenen met de openstaande schuld van appellante. De rechtbank is tot slot van oordeel dat niet is gebleken dat de FSV gevolgen heeft gehad voor het bestreden besluit.
Het standpunt van appellant
3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het logisch is dat het systeem FSV niet wordt genoemd in de bestreden besluiten maar dat dat niet wil zeggen dat het geen rol heeft gespeeld. Volgens appellante is het aan de Svb om aan te tonen dat het systeem FSV geen rol heeft gespeeld bij de oorspronkelijke invordering van het bedrag van € 7.200,-. Dat deze invordering inmiddels niet meer bestaat, maakt niet dat het principiële karakter van dit argument is komen te vervallen. Appellante acht het verder in strijd met artikel 4:125 van de Awb dat de rechtbank de geschillen in twee verschillende uitspraken heeft beoordeeld. Dit leidt ertoe dat zij extra kosten heeft moeten maken en daardoor in een nadeligere positie terecht is gekomen. Daarnaast meent appellante dat de verrekening van de toegekende vergoeding van kosten van bezwaar en van beroep ertoe leidt dat mensen met schulden geen vrije keuze van rechtshulpverlener hebben. De verrekening van deze kosten kan alleen als de rechtshulpverlener succesvol is. Maar deze rechtshulpverlener krijgt daar dan niet voor betaald, volgens appellante. In wezen lost de rechtshulpverlener de schuld van appellante af. Het eigendomsrecht van appellante wordt hierdoor geschaad. Verrekening is verder een bevoegdheid, wat maakt dat de Svb bij het toepassen ervan een belangenafweging moet maken. Om deze redenen is appellante het niet eens met verrekeningsbesluiten 1 en 2. Het verzoek om vergoeding van schade ziet op de kosten van de tweede procedure bij de rechtbank die volgens appellante niet nodig was.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de bestreden besluiten juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep deels slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Verrekeningsbesluit 1 in aparte procedure
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank de betwisting van verrekeningsbesluit 1 mocht verwijzen naar de Svb zodat een afzonderlijke procedure [3] ontstond, of dat de rechtbank de betwisting bij de reeds lopende beroepsprocedure [4] had moeten betrekken, zoals appellante heeft bepleit.
4.3.1.
De rechtbank heeft de betwisting van verrekeningsbesluit 1, een bijkomende beschikking in de zin van artikel 4:125 van de Awb, ter behandeling als bezwaar verwezen naar de Svb. Dit heeft zij gedaan met toepassing van artikel 4:125, derde lid, van de Awb. Deze bepaling biedt de rechter de mogelijkheid om het geschil over de bijkomende beschikking te verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is. Met het derde lid van artikel 4:125 van de Awb beschikt de rechtbank dus over een discretionaire bevoegdheid. De beslissing van de rechtbank om van die bevoegdheid gebruik te maken, wordt daarom in hoger beroep terughoudend getoetst.
4.3.2.
In de Memorie van Toelichting [5] is beschreven dat de rechtbank het beroep kan verwijzen naar de bezwaarschriftprocedure om het eerst te doen behandelen als bezwaar, als de rechtbank dit nuttig acht.
4.3.3.
De doorzending van de betwisting van verrekeningsbesluit 1 door de rechtbank naar de Svb ter behandeling als bezwaar heeft geleid tot bestreden besluit 3. Het daartegen door appellante ingestelde beroep leidde er vervolgens toe dat verrekeningsbesluit 1 onderwerp werd van een tweede, aparte, procedure bij de rechtbank. De rechtbank heeft in overweging 19 van aangevallen uitspraak 1 geoordeeld dat de behandeling als bezwaar gewenst was omdat de besluitvorming van de Svb tot aan verrekeningsbesluit 1 niet op verrekening zag en de Svb zo in bezwaar in heroverweging op de standpunten van appellante zou kunnen ingaan. Uit aangevallen uitspraak 1 blijkt verder dat de rechtbank de bestreden besluiten 1 en 2 niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Bestreden besluit 1 was immers vervangen door bestreden besluit 2 en met dat laatste besluit is de Svb volledig tegemoet gekomen aan het beroep van appellante. Ook in aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank in overweging 9 geconstateerd dat door de doorzending naar de Svb toepassing is gegeven aan artikel 4:125, derde lid, van de Awb, waarmee twee naast elkaar lopende procedures zijn ontstaan. Dat was volgens de rechtbank gewenst om appellante geen instantie te onthouden.
4.3.4.
Deze feitelijke gang van zaken, in combinatie met de motivering van de rechtbank zoals hiervoor weergegeven en de vaststelling dat er in de al aanhangige procedure geen inhoudelijke beoordeling van bestreden besluiten 1 en 2 kon plaatsvinden, is – terughoudend toetsend – niet onbegrijpelijk of juridisch onjuist. De rechtbank heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat het nuttig was om de betwisting van verrekeningsbesluit 1 naar de Svb te verwijzen. Dat appellante de beoordeling van de rechtbank vreemd vindt omdat de rechtbank zou hebben opgemerkt dat zij niet wist dat verrekeningsbesluit 1 er was, terwijl dat niet goed denkbaar is en appellante daarover niets terugleest in de gegeven motivering, neemt niet weg dat de rechtbank in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van de haar toekomende bevoegdheid van artikel 4:125 van de Awb, zoals zij dat gedaan heeft. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de rechtbank om een andere reden dan door haar is genoemd van haar verwijzingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De beroepsgrond van appellante slaagt niet.
Niet-ontvankelijk in beroep tegen bestreden besluiten 1 en 2
4.4.
Appellante is van mening dat de rechtbank niet juist heeft geoordeeld ten aanzien van gronden over haar vermelding op de zwarte lijst van het FSV-systeem, terwijl dit een rol heeft gespeeld bij de oorspronkelijke invordering van het bedrag en de wijze waarop dit toen is gebeurd, namelijk een verzoek om betaling van € 7.200,- in een keer. Het is aan de Svb om aan te tonen dat dit systeem FSV geen rol heeft gespeeld.
4.4.1.
In vaste rechtspraak van de Raad [6] is neergelegd dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.4.2.
Bestreden besluit 1, waarbij het bezwaar van appellante tegen het invorderingsbesluit niet-ontvankelijk werd verklaard, is met bestreden besluit 2 komen te vervallen. Met bestreden besluit 2 is volledig tegemoet gekomen aan het beroep van appellante en is de invordering van het bedrag van € 7.200,- vervallen. Wat er ook zij van het al dan niet geregistreerd staan van appellante in het FSV-systeem, dat maakt niet dat appellante met het beroep nog kon bereiken dat de invordering zou komen te vervallen. Het beroep had daarmee feitelijk geen betekenis meer. Het louter principiële karakter van het FSV-argument is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Dat het niet louter om een principieel argument ging, volgt de Raad niet. In aangevallen uitspraak 1 zijn de beroepen dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Verrekeningsbesluit 1
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat de verrekening van de aan appellante toegekende bezwaarkosten met de nog openstaande schuld van appellante bij de Svb een bevoegdheid van de Svb is. Appellante stelt echter dat de Svb geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheid. Gelet op dit standpunt wordt het juridisch kader bij verrekening op grond van de ANW beschreven.
4.5.1.
Artikel 4:93, eerste lid, van de Awb bepaalt dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts mogelijk is voor zover de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Dat de Svb onverschuldigd betaalde nabestaandenuitkering mag verrekenen met onder meer een verschuldigde kostenvergoeding
,is geregeld in artikel 45, tweede lid, van de ANW in samenhang met artikel 54, tweede lid, van de ANW. [7] Voor de Svb geldt dat ingevolge artikel 41 en 55 van de ANW de minister de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen op dit punt. Voor de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald, geldt de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (Regeling). [8]
4.5.2.
In artikel 3 en 4 van de Regeling is bepaald dat de Svb uitstel van betaling kan verlenen en dat verrekeningen zodanig worden vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar (lid 2). De minister verplicht de Svb dus de volledige aflossingscapaciteit te gebruiken. Ingevolge artikel 3, zevende lid, en artikel 4, zesde lid, van de Regeling kan de Svb van artikel 3 en 4 van de Regeling afwijken indien toepassing van dat artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt.
4.5.3.
De Raad oordeelt dat op grond van het hiervoor geschetste wettelijk kader de Svb geen bevoegdheid maar de verplichting heeft om de geldschuld van appellante ter hoogte van haar volledige aflossingscapaciteit te verrekenen. Als gevolg van de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3, zevende lid, en artikel 4, zesde lid, van de Regeling kan worden afgeweken van de Regeling en dus van het uitgangspunt dat de volledige aflossingscapaciteit wordt benut en daarmee het volledige bedrag van de kostenvergoeding wordt verrekend, als dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Appellante vindt dat niet tot verrekening had mogen worden overgegaan omdat het bedrag daardoor niet kan worden uitbetaald aan haar gemachtigde, met als gevolg dat zij niet meer vrij is in haar keuze door wie zij zich laat bijstaan. Ook stelt zij dat haar gemachtigde hierdoor in wezen haar schuld aflost en dat haar eigendomsrecht wordt geschaad. De Raad is van oordeel dat van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in de Regeling niet is gebleken. Het is vaste rechtspraak [9] dat de verrekening tussen het bestuursorgaan en appellante voor gaat op de betaling aan een derde, in dit geval de gemachtigde van appellante. Dat de gemachtigde als gevolg van verrekeningsbesluit 1 de aan appellante toegekende kostenvergoeding in bezwaar misloopt, moet worden geacht te behoren tot zijn bedrijfsrisico en kan niet worden beschouwd als een kennelijk onredelijk resultaat voor appellante. Van enige invloed op deze verrekening van het wel of niet opgenomen zijn van appellante in het FSV-systeem, is niet gebleken. De conclusie is dat er geen aanleiding voor de Svb was om van verrekening af te zien. De grond slaagt niet.
Verrekeningsbesluit 2
4.6.
In verrekeningsbesluit 2 heeft de Svb de door de rechtbank toegekende vergoeding van beroepskosten van € 759,- en van het griffierecht van € 48,- verrekend met de nog openstaande schuld van appellante bij de Svb. De betwisting van verrekeningsbesluit 2 betrekt de Raad op grond van artikel 4:125, tweede lid, van de Awb bij de beoordeling van het onderhavige hoger beroep.
4.7.
De werking van een uitspraak van de rechtbank over een besluit genomen op grond van de ANW wordt opgeschort totdat op een ingediend hoger beroep is beslist. [10] Volgens vaste rechtspraak [11] staat de schorsende werking van het hoger beroep in de weg aan verrekening van de bedragen van € 759,- en € 48,- aan proceskosten en griffierecht die de Svb volgens deze rechtbank aan appellante verschuldigd is, zolang nog niet op het hoger beroep is beslist. Zolang de werking van aangevallen uitspraak 1 is opgeschort, dus zolang de Raad niet heeft beslist op het beroep van appellante, is er dus nog geen sprake van een vordering van appellante op de Svb waarmee verrekend kan worden. De Svb heeft tijdens de zitting erkend dat het verrekenen van de bedragen van € 759,- en € 48,- prematuur was en dat het beroep op dit punt slaagt.
4.8.
Dit betekent dat verrekeningsbesluit 2 geen stand kan houden. De Raad zal dit besluit herroepen. De Raad wijst partijen er overigens op dit beletsel zich nu niet meer voordoet, gelet op deze uitspraak van de Raad op het hoger beroep.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De hoger beroepen tegen de beide aangevallen uitspraken slagen niet. De aangevallen uitspraken worden, voor zover aangevochten en met verbetering van gronden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De verrekening van de in bezwaar aan appellante toegekende kostenvergoeding blijft dus in stand. Het beroep tegen verrekeningsbesluit 2 slaagt en dit besluit wordt herroepen. Dit betekent dat de verrekening van de in beroep aan appellante toegekende kostenvergoeding er niet meer is.
5.2.
Omdat verrekeningsbesluit 2 geen stand houdt, krijgt appellante een vergoeding voor haar proceskosten. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.674,- in het hoger beroep. [12] Omdat de hoger beroepen niet slagen, krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de beide aangevallen uitspraken;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van schade af;
  • herroept het verrekeningsbesluit van 14 april 2022;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en Y. Sneevliet als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:93 Verrekening
1. Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
(…)
Artikel 4:125
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking waarbij de verplichting tot betaling van een geldsom is vastgesteld, heeft mede betrekking op een bijkomende beschikking van hetzelfde bestuursorgaan omtrent verrekening, uitstel van betaling, verlening van een voorschot, vaststelling van de rente of gehele of gedeeltelijke kwijtschelding, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen een bijkomende beschikking heeft mede betrekking op een latere bijkomende beschikking met betrekking tot dezelfde geldschuld, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
3. De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep inzake de bijkomende beschikking echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
4. In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de bijkomende beschikking die hij betwist.
(…)
Artikel 8:106
1. De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist, indien:
a. de uitspraak betreft een besluit als bedoeld in artikel 9 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, (…)
Bijlage 2. Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak
Hoofdstuk 4. Hoger beroep (artikelen 8:105 en 8:106, eerste lid, onder a)
Artikel 9. Hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, met schorsende werking
Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De volgende besluiten:
(…)
Algemene nabestaandenwet
(…)
Algemene nabestaandenwet
Artikel 41
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent de hoogte van het op grond van artikel 45, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt.
Artikel 45
1. De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete en een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 39, vijfde lid, met een uitkering op grond van deze wet, kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet of ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, ontvangt.
2. Onverminderd het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
(…)
Artikel 54
1. De Sociale verzekeringsbank kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 53, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
2. Artikel 45 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, de Sociale verzekeringsbank de aflossingsbedragen lager vaststelt.
Artikel 55
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen
Artikel 3 Standaard regeling voor uitstel van betaling
1. Het UWV en de SVB stellen de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel, tenzij:
(…)
d. de vordering het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting.
2. Het UWV en de SVB verlenen uitstel van betaling voor ten hoogste 36 maanden. De geldschuld wordt gedurende die periode in termijnen ter hoogte van de volledige aflossingscapaciteit betaald of verrekend.
(…)
7. Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan het UWV of de SVB van het eerste tot en met zesde lid afwijken.
Artikel 4 Regeling voor uitstel van betaling bij schending inlichtingenplicht
1. Het UWV en de SVB stellen in de uitzonderingsgevallen genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel.
2. De periodieke betalingen of verrekeningen worden door het UWV en de SVB zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.
(..)
6. Artikel 3, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW).
2.Fraude Signalering Voorziening.
3.SHE 21/1431.
4.SHE 20/1897A.
5.Kamerstukken II, 2003/2004, 29 702, nr. 3, p. 71 (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:769.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1307.
8.Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen, Stc. 2009, 117 van 29 juni 2009.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:611.
10.Artikel 8:106, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb in verbinding met artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2396.
12.Eén punt voor het indienen van het hoger beroep tegen verrekeningsbesluit 2 en één punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 837,-.