4.5.De Raad zal hierna de vier verweten gedragingen beoordelen.
Niet meewerken aan (de totstandkoming van) het startgesprek
4.5.1.Uit de stukken blijkt dat op 26 januari 2021 een startgesprek heeft plaatsgevonden waarbij betrokkene, een medewerkster van werkgeefster, een arbeidsbemiddelaar en een vertegenwoordiger van [X] aanwezig waren. Hoewel het vaststellen van de datum voor dit gesprek moeizaam is verlopen, kan niet worden gezegd dat betrokkene niet heeft meegewerkt aan het startgesprek. Betrokkene heeft gereageerd op de door [X] voorgestelde data en te kennen gegeven dat zij op die data verhinderd was. Dat gold ook voor de datum van
13 januari 2021, waarop betrokkene niet is verschenen. Betrokkene heeft zelf een alternatieve datum voorgesteld. Op de door appellante voorgestelde datum van 26 januari 2021 is betrokkene vervolgens wel verschenen. Zij heeft dus meegewerkt aan het startgesprek dat niet lang na de oorspronkelijk voorgestelde datum plaatsvond. Appellante heeft in de aanloop naar 26 januari 2021 geen melding gemaakt van verwijtbaar gedrag van de kant van betrokkene, bijvoorbeeld toen zij niet verscheen op 13 januari 2021. Pas op 10 februari 2021 maakte appellante melding van het niet meewerken van betrokkene, maar toen had het startgesprek van 26 januari 2021, waaraan betrokkene wel heeft deelgenomen, al plaatsgevonden. Gelet daarop was er ten tijde van de melding geen sprake van het schenden van de verplichting om mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor haar inschakeling in de arbeid.
Niet ondertekenen Plan arbeidsbemiddelingstraject
4.5.2.Het tot stand brengen van een plan van aanpak kan een instrument vormen om invulling te geven aan de op de overheidswerkgever rustende verplichting om de inschakeling in de arbeid te bevorderen van een voormalige werknemer. Hoewel geen wettelijke verplichting geldt voor een werknemer om een van de zijde van de (voormalig) overheidswerkgever opgesteld plan van aanpak te ondertekenen, zal dit in de regel van een werknemer kunnen worden verlangd, mits sprake is van een redelijk plan van aanpak. Alleen dan is het immers zinvol voor de overheidswerkgever om ook daadwerkelijk invulling te geven aan de in een plan van aanpak neergelegde afspraken.Het feit dat betrokkene tijdens het startgesprek te kennen heeft gegeven dat zij het aan haar voorgelegde Plan arbeidsbemiddeling niet wilde ondertekenen, betekent echter niet zonder meer dat betrokkene de in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder k, van de WW neergelegde verplichting heeft geschonden. Betrokkene heeft immers niet zonder meer geweigerd het plan te ondertekenen, maar wilde hierover eerst juridisch advies inwinnen. Gelet op de voor betrokkene mogelijk vérstrekkende inhoud van het plan is dit niet een onredelijke opstelling van betrokkene geweest. Daarnaast verklaarde betrokkene zich uitdrukkelijk bereid om wel alvast te starten met de in het plan voorgestelde begeleiding door de arbeidsbemiddelaar. Hieruit volgt daarom niet dat betrokkene niet bereid was mee te werken aan het opstellen van het re-integratieplan of re-integratieactiviteiten.
Niet aanvaarden van het aanbod van 5 november 2020
4.5.3.Het is vaste rechtspraak dat pas kan worden gesproken van schending van de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW als sprake is van een concreet werkaanbod.Een werkaanbod is in beginsel concreet als de werkgever met de sollicitant ten minste de aard van de werkzaamheden heeft besproken, zich de opvatting heeft gevormd dat de sollicitant voor de uitoefening van deze werkzaamheden geschikt is en kenbaar heeft gemaakt dat hij de sollicitant in dienst zou kunnen en willen nemen.
4.5.4.Appellante heeft betrokkene op 29 oktober 2020 telefonisch en op 5 november 2011 schriftelijk de functie van studentdecaan voor 0,3 fte voor de periode van 15 november 2020 tot en met 31 juli 2021 aangeboden. Betrokkene heeft bij e-mail van 9 november 2020 verschillende argumenten aangevoerd waarom zij zich voor deze functie niet bekwaam achtte. Appellante heeft hierop niet (kenbaar) gereageerd en ook geen andere actie tegenover betrokkene ondernomen. Hierdoor is het onduidelijk gebleven of appellante zich de opvatting heeft gevormd dat betrokkene voor de uitoefening van deze werkzaamheden wel geschikt is en kenbaar heeft gemaakt dat zij de betrokkene in dienst zou kunnen en willen nemen. Gelet hierop is het gedane aanbod onvoldoende concreet in de zin van de hiervoor aangehaalde rechtspraak.
Niet aanvaarden van het aanbod van 18 januari 2021
4.5.5.Appellante heeft betrokkene op 18 januari 2021 per e-mail de functie van studieloopbaanbegeleider voor 0,2 fte voor de periode van 1 februari 2021 tot 1 juni 2021 aangeboden. Daarbij heeft appellante vermeld dat ze betrokkene gelet op haar kennis en ervaring met zowel de uitvoering van werkplekassessments als de doelgroep deze functie graag aanbiedt. Ook heeft appellante vermeld dat als betrokkene in de genoemde periode een andere (volledige) dienstbetrekking krijgt aangeboden, zij bereid is de (aangeboden) arbeidsovereenkomst per direct stop te zetten. Betrokkene is verzocht om voor 26 januari 2021 te reageren op het aanbod. Tijdens het startgesprek van 26 januari 2021 heeft betrokkene te kennen gegeven het arbeidsaanbod van appellante niet te hebben ontvangen. Vervolgens is afgesproken dat het arbeidsaanbod nogmaals per e-mail aan haar wordt gestuurd en dat betrokkene uiterlijk op 29 januari 2021 zal reageren. Bij e-mail van 26 januari 2021 heeft [X] het arbeidsaanbod naar betrokkene gestuurd en daarbij verzocht uiterlijk op 29 januari 2021 te reageren. Bij aangetekende brief van 27 januari 2021 heeft [X] het aanbod nogmaals naar betrokkene gestuurd en daarbij vermeld dat als het aanbod niet (tijdig) schriftelijk door betrokkene wordt geaccepteerd, dit wordt opgevat als een niet aanvaarden van het aanbod. Op 29 januari 2021 heeft betrokkene per e-mail gereageerd dat het haar niet lukt om diezelfde dag nog te reageren op de brief van 27 januari 2021. Bij e-mail van 2 februari 2021 heeft [X] hierop gereageerd met de mededeling dat dit wordt opgevat als het weigeren van een concreet passend aanbod en dat hiervan melding gedaan zal worden bij het Uwv.
4.5.6.Zoals ter zitting is besproken is tussen partijen niet in geschil dat appellante betrokkene een aanbod heeft gedaan voor passende arbeid. Het standpunt van het Uwv, dat de arbeid wel passend was maar het aanbod niet, wordt niet gevolgd. Ook in de situatie waarin betrokkene ten tijde van het aanbod al concreet zicht had op een nieuwe functie bij de Hogeschool [Naam Hogeschool] per 1 maart 2021, had zij het aanbod kunnen en moeten aanvaarden. De aangeboden functie bij appellante betrof immers een arbeidsomvang van 0,2 fte en de functie bij de Hogeschool [Naam Hogeschool] drie dagen per week, waaruit volgt dat beide functies naast elkaar konden worden uitgeoefend. Van (andere) redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard die zich zouden verzetten tegen het (aanvaarden van het) aanbod is niet gebleken. Er was dan ook sprake van een concreet en passend werkaanbod.
4.5.7.Het is vaste rechtspraak van de Raad dat uit de tekst van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW volgt dat van het niet-nakomen van de daar genoemde verplichtingen geen sprake is indien de werknemer niet kan worden verweten wat hij heeft gedaan of nagelaten. Dit brengt met zich dat van het nalaten passende arbeid te aanvaarden in de zin van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW slechts sprake kan zijn indien een betrokkene een aanbod tot passende arbeid expliciet heeft afgewezen of het een betrokkene redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hij het aanbod binnen een daartoe gestelde redelijke termijn had moeten aanvaarden en hij dit niet heeft gedaan.Daarvan is in dit geval sprake. Appellante heeft betrokkene een duidelijke termijn gesteld, waarbinnen zij het aanbod diende te aanvaarden. Betrokkene heeft het aanbod niet binnen deze termijn aanvaard. Betrokkene heeft wel in haar reactie van 29 januari 2021 te kennen gegeven dat zij meer tijd nodig heeft en dat zij snel met een gedegen en gemotiveerde reactie zal komen. Na de e-mail van [X] van 2 februari 2021 heeft zij echter niet meer (inhoudelijk) gereageerd. Zij heeft slechts bij e-mail van 9 februari 2021 gemeld dat zij eerst met een advocaat wenst te overleggen voordat zij reageert op het aanbod.
4.5.8.Hieruit volgt dat betrokkene de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW niet is nagekomen. Gelet op artikel 27, tweede lid, van de WW was het Uwv dus gehouden om een bedrag blijvend in mindering te brengen op de WWuitkering van betrokkene.