ECLI:NL:CRVB:2019:1597
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de weigering van een passend werkaanbod en de gevolgen voor de WW-uitkering
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 8 mei 2019, wordt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv behandeld. Appellant, die van 18 augustus 1986 tot 1 december 2015 als docent werkzaam was, ontving een WW-uitkering op basis van 36 uur per week. In 2016 werd hij benaderd door [naam A] van [bureau X] B.V. voor een functie als constructeur, maar hij wees het aanbod van 24 uur per week af. Het Uwv besloot daarop de WW-uitkering van appellant met ingang van 1 juli 2016 volledig te weigeren, omdat hij een passend aanbod had geweigerd. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat hij een concreet werkaanbod had geweigerd. In hoger beroep voerde appellant aan dat het aanbod niet passend was vanwege een hoge werkdruk en gezondheidsklachten. De Raad oordeelt dat appellant ten tijde van het aanbod al meer dan zes maanden recht had op WW-uitkering, waardoor alle aangeboden arbeid als passend werd beschouwd, tenzij er gegronde redenen waren om het aanbod te weigeren. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard waren die hem verhinderden het aanbod te aanvaarden.
De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte het volledige aantal uren in mindering heeft gebracht op de uitkering, waar dit slechts voor 24 uur mogelijk was. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij rekening moet worden gehouden met het aanbod van 24 uur per week. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werknemers om passende arbeid te aanvaarden en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen voor de WW-uitkering.