ECLI:NL:CRVB:2023:2219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
22/2877 WAONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Wajong-uitkering en bewijslast bij laattijdige aanvragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan betrokkene, geboren in 1970. De aanvraag voor de uitkering werd op 2 september 2020 ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 22 oktober 2020 afgewezen. Betrokkene maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde de afwijzing in een besluit van 12 maart 2021. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, met de opdracht om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het Uwv een verdergaande zorgvuldigheids- en motiveringsplicht had. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij betrokkene ligt, vooral gezien het feit dat de aanvraag laattijdig was. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht stelde dat de belastbaarheid van betrokkene in de relevante periode niet meer objectief kan worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de informatie van de psycholoog van betrokkene niet voldoende was om beperkingen vast te stellen, en dat de omstandigheden van de laattijdige aanvraag voor risico van betrokkene komen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

22/2877 WAJONG
Datum uitspraak: 23 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
26 juli 2022, 21/1735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [Woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 22 oktober 2020 heeft het Uwv de aanvraag van betrokkene voor een Wajong-uitkering afgewezen. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft met het besluit van 12 maart 2021 (bestreden besluit) de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Beelaard.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene, geboren op [Geboortedatum] 1970, heeft in verband met fysieke en psychische klachten met een door het Uwv op 2 september 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en op basis daarvan geconcludeerd dat betrokkene doorlopend van de 17e tot de 18e verjaardag beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek, maar dat niet meer objectief kan worden vastgesteld wat in die periode haar functionele mogelijkheden waren. Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft het Uwv daarom de aanvraag van betrokkene om een Wajong-uitkering afgewezen.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport opgesteld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er onvoldoende medische gegevens om individueel gerichte specifieke beperkingen vast te stellen in 1987 en 1988. Het Uwv heeft op basis hiervan vastgesteld dat de belastbaarheid van betrokkene in de periode van de 17e tot de 18e verjaardag niet is vast te stellen. Met het bestreden besluit heeft het Uwv de beslissing van 22 oktober 2020 daarom gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
2.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, omdat betrokkene is geboren voor 1 januari 1980 en gelet op het tijdstip waarop de aanvraag is ingediend, de beoordeling van de aanvraag van betrokkene plaats dient te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Van belang is in dat verband of van de 17e tot 18e verjaardag van betrokkene en tevens nadien sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft overwogen dat, omdat de aanvraag van betrokkene een zeer laattijdige aanvraag is, het Uwv naar vaste rechtspraak niet aangerekend kan worden dat de gebruikelijke wijze van onderzoek niet kan worden gehandhaafd. Het ligt dan in de risicosfeer van betrokkene dat haar gezondheidstoestand op een tijdstip of gedurende een periode in een ver verleden niet meer goed vast te stellen is.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kon het Uwv in dit geval niet volstaan met de constatering dat er geen objectieve medische gegevens (meer) voorhanden zijn van het 17e en 18e levensjaar van betrokkene. Betrokkene heeft een verklaring van haar klinisch
psycholoog-psychotherapeut in het geding gebracht. In die verklaring is een samenvatting van de EMDR-therapiesessies opgenomen, waarin onder andere de problemen zijn beschreven waar betrokkene tegenaan liep op haar 17e/18e levensjaar. De rechtbank heeft overwogen dat EMDR een erkende en intensieve behandeling omvat, waarbij ervaringen uit het verleden naar voren komen. De klinisch psycholoog-psychotherapeut, waarvan de deskundigheid niet is bestreden, heeft haar bevindingen in een brief van 28 april 2022 uitvoerig uiteengezet en haar conclusie toegelicht. Onder deze omstandigheden wordt verlangd dat de verzekeringsarts, die betrokkene alleen telefonisch heeft gesproken, gemotiveerd uiteenzet waarom het oordeel van de klinisch psycholoog-psychotherapeut niet kan worden aangemerkt als medisch gegeven. Dit geldt temeer nu betrokkene in een situatie vergelijkbaar met bewijsnood verkeert om met medische gegevens aan te tonen dat zij in 1987/1988 arbeidsongeschikt was, omdat voor medische gegevens een bewaartermijn van 20 jaar geldt. Daar komt nog bij dat ter zitting naar voren is gekomen dat betrokkene in het verleden weliswaar diverse baantjes heeft gehad, maar dat zij daarin niet goed functioneerde en geregeld ziek uitviel. Ook is ter zitting geconstateerd dat betrokkene terughoudend is in uit zichzelf dingen vertellen en pas op specifieke vragen antwoord geeft. De combinatie van deze omstandigheden maakt dat het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het Uwv had gelegen om nader te motiveren waarom – gelet op de vastgestelde diagnose ASS en het oordeel van de klinisch
psycholoog-psychotherapeut – de beperkingen op het 17e en 18e jaar niet meer zijn vast te stellen. Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft.
Het hoger beroep van het Uwv
3. Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In een rapport van
26 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiertoe overwogen dat een psycholoog geen medicus is en dat er geen medische bevindingen bij een oriënterend psychiatrisch onderzoek (door een psychiater dan wel psycholoog) worden en werden vermeld. Er is geen oriënterend psychiatrisch onderzoek uit 2017/2018 waaruit beperkingen kunnen worden afgeleid. Uit enkel en alleen door betrokkene aangegeven en ervaren belemmeringen in het verre verleden kunnen geen medische toestanden worden herleid, geen psychopathologie en geen psychiatrisch ziektebeeld en/of aard en ernst van een psychiatrisch ziektebeeld. Daarnaast is het niet aan een psycholoog om vast te stellen of een persoon wel of niet kan werken, nu niet en in het verre verleden niet. Het vaststellen van beperkingen dient individueel en zorgvuldig plaats te vinden. Zoals uit de jurisprudentie naar voren komt, geldt dat als er twijfel is over een arbeidsongeschiktheid gelegen in het verre verleden, deze twijfel voor rekening is van betrokkene. Het is aan betrokkene om gegevens in te brengen die zien op de datum van de claim en die voldoende en betrouwbare informatie bevatten om een standpunt in te nemen, niet alleen over het bestaan van ziekte, maar ook over de aard en ernst van de afwijkingen. Betrokkene is hierover geïnformeerd en zij kan geen medische gegevens leveren van rond het 17e en 18e jaar. Gissen naar aard en ernst van beperkingen, aard en ernst van een aanwezige psychiatrische ziekte en aard en ernst van oorzaken van ziekmeldingen in het verre verleden zou onzorgvuldig zijn, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd. Dat gebeurt aan de hand van wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de belastbaarheid van betrokkene in de periode van de 17e tot de 18e verjaardag niet meer is vast te stellen. Dat er bij betrokkene in de relevante periode sprake was van ASS is niet in geschil. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover voldoende gemotiveerd dat uit de door betrokkene in bezwaar en beroep ingebrachte informatie van psychiater M. van der Lijn (uit 2020 en 2021) geen specifieke belemmeringen ten gevolge van ASS rond de 17e en 18e verjaardag naar voren komen. Dat EMDR een evidence-based behandeling is voor PTSS – zoals de rechtbank in andere woorden heeft overwogen – betekent naar het oordeel van de Raad niet automatisch dat wat betrokkene tijdens EMDR naar voren heeft gebracht over de klachten en beperkingen die zij rond haar 17e en 18e verjaardag ervoer, een medische objectieve grond oplevert om beperkingen vast te stellen. Deze enkel anamnestische gegevens zijn daartoe onvoldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat uit de brief van klinisch
psycholoog-psychotherapeut T.L. Schreuder van 28 april 2022 ook overigens niet kan worden afgeleid dat bij betrokkene rond haar 17e en 18e verjaardag sprake was van psychopathologie (anders dan ASS) en ook niet wat de aard en ernst van de afwijkingen is, die betrokkene hiervan ondervond.
4.4.
Nu sprake is van een laattijdige aanvraag ligt volgens vaste rechtspraak de bewijslast en dus het bewijsrisico bij betrokkene. De omstandigheid dat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd niet meer verantwoord is vast te stellen, moet voor risico blijven van degene die (alsnog) de late aanvraag doet. [1] De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de bewijsnood waarin betrokkene stelt te verkeren, moet leiden tot een verdergaande zorgvuldigheids- en motiveringsplicht aan de zijde van het Uwv.
5. Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep wordt ongegrond verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 maart 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 5 van de AAW
1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. […]
Artikel 6 van de AAW
1. Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft: […]
b. de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is;
zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. [..]
6. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene, die minder dan 25% arbeidsongeschikt is.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 4 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1528.