In deze zaak gaat het om de vaststelling van de NOW-subsidie voor appellante, een praktijk voor podotherapie, die een aanvraag indiende voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 regeling. Appellante had een omzetverlies van 85% verwacht en ontving een voorschot van € 16.627,-. Echter, na het indienen van een ontslagaanvraag voor een werknemer, heeft appellante deze niet tijdig ingetrokken, wat leidde tot een verlaging van de subsidie. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 1.101,- en het te veel betaalde voorschot van € 12.201,- teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de ontslagaanvraag niet eerder kon intrekken vanwege de bedenktermijn en dat er tijdens een telefoongesprek met een medewerker van het Uwv toezeggingen zijn gedaan over de gevolgen van de beëindigingsovereenkomst. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de minister gehouden is aan de gerechtvaardigde verwachtingen die zijn gewekt tijdens het telefoongesprek. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de minister opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de subsidie opnieuw moet worden vastgesteld. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.