ECLI:NL:CRVB:2023:2199
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voor het laatst als assistent woonmakelaar werkte, heeft zich op 23 oktober 2018 ziekgemeld met schouderklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste functie, maar wel voor andere functies. Het Uwv heeft op 2 september 2020 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat appellante heeft aangevochten. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 november 2023 behandeld. Appellante stelde dat haar medische beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de argumenten van appellante niet en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.