Uitspraak
21.4352 WW
OVERWEGINGEN
Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen. Het Uwv heeft appellant daarbij geen betalingstermijn gesteld.
artikel 36, derde lid, aanhef en onder c, van de WW kan het Uwv beslissen om van verdere terugvordering af te zien als degene van wie wordt teruggevorderd gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht én niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant ten tijde van zijn verzoek om kwijtschelding geen betalingen heeft verricht. De rechtbank heeft de stelling van appellant dat hij aan de voorwaarden van artikel 36 van de WW heeft voldaan omdat zijn gemiddelde inkomen in de periode waarin hij in detentie verbleef (langer dan drie jaar) de beslagvrije voet niet te boven is gegaan, verworpen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt in de toekomst geen betalingen te zullen gaan verrichten.
artikel 36 van de WW voldeed, wordt onderschreven. De rechtbank heeft er daarbij terecht op gewezen dat appellant ten tijde van belang in het geheel geen betalingen heeft verricht. Het Uwv was dan ook niet bevoegd om van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde (voorschotten op een) WW-uitkering af te zien.