ECLI:NL:CRVB:2023:2087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek door verzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een appellant die in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. De Raad had eerder op 10 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geen fysiek spreekuurcontact met de appellant gehad, wat volgens de Raad noodzakelijk was om de medische grondslag van het primaire besluit te kunnen beoordelen.
Na de tussenuitspraak heeft het Uwv een nieuw medisch onderzoek laten uitvoeren door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 26 juni 2023. Dit onderzoek leidde tot een rapport op 10 juli 2023, waarin werd geconcludeerd dat de bevindingen geen aanleiding gaven om de belastbaarheid van de appellant aan te passen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek nu zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen grond was voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 3 augustus 2021, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.766,50 bedragen, en tot vergoeding van het griffierecht van € 185,-. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier.