ECLI:NL:CRVB:2023:2080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
23/979 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak niet-ontvankelijk verklaard wegens verstrijken van termijn en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak van 17 maart 2020, waarin zijn aanvraag om bijstand was afgewezen. De Raad verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk omdat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die vóór de eerdere uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Bovendien was er meer dan een jaar verstreken sinds de openbaarmaking van de eerdere uitspraak, wat ook een reden was voor de niet-ontvankelijkheid. Verzoeker had eerder al geprobeerd om de uitspraak van de rechtbank van 21 januari 2014 te herzien, maar ook dat verzoek was niet-ontvankelijk verklaard. De Raad benadrukte dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is om eerdere discussies opnieuw te openen zonder nieuwe onderbouwing. De uitspraak bevestigt dat verzoeker geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

23/979 WWB
Datum uitspraak: 31 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 maart 2020, 19/1972 WWB
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft met een e-mailbericht van 11 maart 2023 verzocht om herziening van twee uitspraken van de Raad, van 17 maart 2020 [1] en van 22 maart 2022 [2] , en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een schriftelijke reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2023. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Koenhen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak uiteindelijk om het verzoek van appellant de uitspraak van 17 maart 2020 te herzien. De Raad verklaart dat verzoek niet-ontvankelijk. De reden is dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft genoemd die vóór de uitspraak niet bij hem bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, terwijl meer dan een jaar is verstreken na de openbaarmaking van de betreffende uitspraak.

Inleiding

1.1.
Met een besluit van 25 maart 2013 heeft het college een aanvraag om bijstand van verzoeker afgewezen omdat hij inkomsten uit de verhuur van twee appartementen ontving en deze inkomsten hoger waren dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 8 augustus 2013 bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit met een uitspraak van 21 januari 2014 ongegrond verklaard. [3] Tegen deze uitspraak heeft verzoeker geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Verzoeker heeft met brieven van 13 juni en 10 oktober 2018 om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 21 januari 2014 verzocht. Met een uitspraak van 13 maart 2019 [4] heeft de rechtbank dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoeker zijn herzieningsverzoek onredelijk laat heeft ingediend. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Met de in het procesverloop genoemde uitspraak van 17 maart 2020 (uitspraak I) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 13 maart 2019 bevestigd.
1.3.
Verzoeker heeft met een brief van 23 februari 2021 om herziening van uitspraak I gevraagd. Met de in het procesverloop genoemde uitspraak van 22 maart 2022 (uitspraak II) heeft de Raad het herzieningsverzoek afgewezen omdat verzoeker bij zijn herzieningsverzoek geen feiten of omstandigheden heeft genoemd die vóór de uitspraak niet bij hem bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
1.4.
Met een e-mailbericht van 11 maart 2023 heeft verzoeker herziening gevraagd van uitspraken I en II.

Het oordeel van de Raad

2. Zoals ter zitting is besproken, kan de beoordeling beperkt blijven tot het verzoek om herziening van uitspraak I, omdat ook het verzoek om herziening van uitspraak II erop neerkomt dat appellant wil bereiken dat de Raad uitspraak I herziet. De Raad verklaart het verzoek om uitspraak I te herzien niet-ontvankelijk. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
2.1.
Het wettelijk kader dat voor de beoordeling van het herzieningsverzoek belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.2.
De Raad kan een onherroepelijk geworden uitspraak gelet op artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) herzien als zich feiten of omstandigheden voordoen die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als die feiten of omstandigheden eerder bij de bestuursrechter bekend waren geweest.
2.3.
Van de betrokkene die om herziening vraagt van een uitspraak, mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard. De Raad heeft eerder in die zin geoordeeld. [5]
2.4.
Een verzoek om herziening wordt in het algemeen geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan één jaar nadat de indiener bekend is geworden met daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, als geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
2.5.
Verzoeker heeft aangevoerd dat en waarom de huuropbrengsten uit de appartementen ten onrechte als inkomen in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van zijn aanvraag. Verzoeker heeft deze grond eerder bij de rechtbank en de Raad ook al aangevoerd. Verzoeker is het niet eens met het oordeel van de Raad daarover en probeert de discussie hierover opnieuw te openen. Het bijzondere middel van herziening is daar niet voor bedoeld. Dit is vaste rechtspraak. [6]
2.6.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de gemeente Amsterdam het wel goed doet en inkomsten uit de verhuur van de eigen woning wel als vermogen ziet. De Raad vat dit op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep gaat al niet op omdat verzoeker zijn stelling niet heeft onderbouwd. Het is aan de betrokkene die stelt dat hij niet gelijk is behandeld als een ander in dezelfde situatie om aannemelijk te maken dat sprake is van het ongelijk behandelen van gelijke gevallen en dat heeft verzoeker niet gedaan. De enkele stelling dat de gemeente Amsterdam het wel goed doet levert geen feit of omstandigheid op als bedoeld in 2.2. [7]
2.7.
Uit 2.5 en 2.6 volgt dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in 2.2. Omdat bovendien meer dan één jaar is verstreken sinds de openbaarmaking van uitspraak I, wordt het verzoek – gelet op 2.3 en 2.4 – niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek om herziening is dus niet-ontvankelijk. Dat betekent dat uitspraak I en daarmee ook de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijven.
4. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçınkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) N.B. Yalçınkaya
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 8:119 van de Awb
1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Hoofdstuk 6, titel 8.1, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, titel 8.2, met uitzondering van artikel 8:41, tweede lid, titel 8.3 en titel 8.5, met uitzondering van artikel 8:109, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
(…)
4. Als de uitspraak wordt herzien, betaalt de griffier het griffierecht terug.

Voetnoten

5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982.
7.Vergelijk de uitspraak van 18 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:147.